Geloof in de opstanding van Christus (1)


Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde; want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan, Joh. 20 : 8, 9;
Maar nu, Christus ìs opgewekt uit de doden als eersteling van hen, die ontslapen zijn, 1 Kor. 15 : 20

Kostbaar geloof


Calvijn schrijft in zijn commentaar op het evangelie naar Johannes dat de opstanding van Christus het voornaamste stuk van ons geloof is. Want daarmee, zo zegt hij, staat of valt de hoop op het eeuwige leven. Calvijn heeft dat niet van zichzelf. Hij spreekt na wat de apostel Paulus ons als Gods Woord schrijft in 1 Kor. 15. In dat bekende en heerlijke hoofdstuk wordt het geloof in de opstanding van Christus verbonden aan het geloof in de opstanding ten eeuwige leven. En in datzelfde hoofdstuk wordt uitvoerig opgesomd dat dat geloof ook steunt op de harde feiten dat velen de Here Jezus als de opgestane Heiland met hun eigen ogen hebben gezien. Onder die vele ooggetuigen waren ook alle apostelen, tenslotte ook Paulus zelf. Dan verhaalt Paulus hoe zinloos het geloof is als het geloof in de opstanding ontbreekt. Dat zo'n geloof van de mensen de armzaligste, de ongelukkigste mensen van de hele wereld maakt. Maar Paulus mag tegenover dat ongeloof vol overtuiging schrijven, dat Christus echt ìs opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn (1 Kor. 15:20). Dáárom mag iedereen die in de opstanding van zijn Verlosser gelooft, er ook van verzekerd zijn dat hij of zij in Christus eeuwig leven ontvangt.

Niet vanzelfsprekend


Inderdaad een heel kostbaar geloof. Van eeuwigheidswaarde. Maar vanzelfsprekend is dit geloof niet. Nu niet, in deze goddeloze wereld waarin we leven. Maar óók tòen niet. Toen de Here uit het graf opstond. Wat een vijandschap en tegenstand lezen we niet van de kant van de overpriesters en oudsten die het bericht van de opstanding van Christus vervalsten tot het gerucht van een lijkroof door zijn discipelen. Van de kant van de wereld was er verwerping van dit meest kostbare geloofstuk. Maar hoe staat het met de discipelen van de Here? Hebben die zijn opstanding direct geloofd en hebben die Hem direct bij zijn komst uit het graf de hulde toegebracht als de Koning die de banden van de dood heeft verbroken, en die ook voor hen de dood als vijand heeft overwonnen?
Nee dat gebeurde niet, althans niet spontaan en niet direct. Juist dat is ook uitgebreid opgetekend in de vier evangeliën. Heel minutieus zelfs. Waarom? Omdat wij als kerk ervan doordrongen moeten zijn hoe moeilijk de opstanding van Christus door de mens aanvaard kan worden. Zelfs bij de discipelen die de Christus toch gezien hadden en uitgebreid naar hem geluisterd hadden voordat Hij het graf inging. Bij hen kwam alles aan op geloof. Geloof dat de Here zelf moest bewerken door zijn Geest en Woord. Dat geldt ook voor ons.
Zo lezen we dat de vrouwen aan de discipelen komen melden dat het graf leeg is. Maar dat dan de gedachten van de discipelen niet gaan richting de opstanding van Christus! En dat is voor ons achteraf gezien, onbegrijpelijk. In feite is dat ongelofelijk schokkend! Want deze discipelen waren toch al die jaren bij Jezus geweest? Hij had hen toch steeds onderwezen ook over zijn lijden en opstanding? Over dat onderwijs staat in de Bijbel al veel geschreven. Misschien is het zelfs nog wel meer geweest, dan erover geschreven staat. Maar lettend op wat de Schrift ons daarvan weergeeft, is het toch echt verbijsterend dat de discipelen geen verwachting hadden van de opstanding. Geen hoop daarom ook. Geen vooruitzicht meer.
In die toestand van vertwijfeling door het nog zo vastzittende òngeloof, snellen Petrus en Johannes naar het graf. Ze gaan eerst samen, maar Johannes gaat sneller en komt als eerste aan bij het graf. Komt dat omdat Petrus toch wat aarzelt vanwege zijn zondige verloochening van de Here? Dat hij toch wat angstig is, niet wetend wat hem te wachten staat? We weten het niet zeker. Het blijft gissen. Maar Petrus gaat in ieder geval ook naar het graf.

Ongeloof


Johannes komt daar als eerste aan. Hij wordt zo als eerste geconfronteerd met het teken van de opstanding, nl. het lege graf met de doeken. Maar wat zegt dat teken hen vervolgens? Dat is verschillend bij deze twee discipelen. Als eerste geeft de discipel Johannes een blik in het graf. Hij buigt zich voorover, kijkt in het graf en ziet de linnen windsels liggen. Die "ziet" hij liggen. Voor "zien" staat hier een woord dat betekent ze komen in zijn blikveld. Hij constateert dat daar linnen windsels liggen, meer niet. Misschien dat hij er iets over aan Petrus zegt, als die even daarna arriveert. Maar Johannes gaat niet verder het graf in. Hij blijft buiten. De meest aannemelijke verklaring hiervoor is dat de windsels doordrenkt met mirre en specerijen als een hardere koker nog de vorm hadden van het lichaam van Jezus. Nicodemus had immers bij de begrafenis een heel grote hoeveelheid van 100 Joodse pond, ruim 30 kilo, aan aloe-specerijen en mirre meegebracht, daarin waren de windsels doordrenkt. Zo waren deze door deze stoffen als het ware aan elkaar gelijmd tot één geheel. Bij eerste blik heeft Johannes daarom gedacht: het graf is wel open, maar Jezus ligt er nog. Dat die aaneen gelijmde windsels leeg zijn, ziet hij dan met zijn vluchtige blik nog niet. Hij gaat daarom het graf nog niet in.
Maar dan komt Petrus. Hij gaat wel het graf in. Ook hij ziet de windsels liggen, staat er. Maar dit "zien" van Petrus, heeft een ander Grieks woord dan het eerste "zien" van Johannes. Dit woord zien betekent nu nauwkeurig bekijken, niet vluchtig. Petrus bekijkt de windsels aandachtig. En daarbij valt hem ook op dat de zweetdoek, die gebruikt wordt om het hoofd af te dekken, apart ligt. Terzijde ineengewikkeld, opgerold. Het wordt Petrus daarbij duidelijk: het lichaam van Jezus is hier niet meer.
Maar waarom ligt die zweetdoek hier zo apart samengerold? Dat lijkt niet te duiden op een wilde actie zoals bij roof. Bovendien waarom zouden die doeken van het lichaam verwijderd zijn bij roof? Petrus heeft dus nauwkeurig gekeken. Hij heeft een conclusie moeten trekken: het lichaam van Christus is er niet. Het is ook niet meer in de doeken gewikkeld. Dat is het teken dat Petrus waarneemt. Maar wat doet hij met dat teken? Er staat hier niet dat Petrus toen tot geloofinzicht kwam. Er is geen enkele melding van vreugde of een blijde uitroep. Eigenlijk staat over Petrus niets meer dan dat hij straks weer samen met Johannes teruggaat naar huis. Geen teken van geloof of gedachte aan de opstanding.

In Lucas 24:12 staat nog wel iets meer over de reactie van Petrus. Daar staat dat hij alleen de windsels ziet. Dat "alleen" wil zeggen: zonder het lichaam van Christus. En dan staat er: "En hij ging weg, bij zichzelf verbaasd over wat er mocht gebeurd zijn".
Petrus blijft dus steken in zijn door hemzelf opgeworpen blokkade.
Maar hadden de andere discipelen meer geloof getoond? Helaas niet. Dat mogen we leren uit hun reactie op wat de vrouwen diezelfde ochtend aan hen hadden overgebracht, nadat de engel hen gesproken had. Volgens Lucas 24:9v hadden zij de discipelen verteld wat de engel bij het graf hen gezegd had: dat de Here lijden moest en worden gekruisigd, en ten derde dage zou opstaan en dat Hij dat tevoren toch zèlf gezegd had. En dat Hij nú was opgestaan. De vrouwen herinnerden zich deze woorden zegt Lucas, en brachten dit heerlijke bericht nu over aan de discipelen. Maar de discipelen hadden dit lariekoek gevonden! Letterlijk staat dit er zo in de grondtekst: lariekoek, zotteklap, waanzin. Nee, Petrus was met zijn ongeloof niet slechter dan de anderen.

Geloof!


Wat gebeurt er met die andere discipel, Johannes? Hij heeft eerst vluchtig gekeken. Maar na de grondige inspectie van Petrus, gaat ook hij het graf van binnen bezien. En dan staat er van Johannes:
    en hij zag het en geloofde

Wat zag, en wat geloofde hij? Johannes ziet hetzelfde wat Petrus zag. Maar het woord voor dit "zien" van Johannes, is weer anders dan het zien bij Petrus. Het is niet zozeer nauwkeurig bekijken zoals Petrus deed, maar: inzien, weten, doorgronden. Johannes kreeg op dat moment inzicht. En daardoor geloofde hij. "Geloofde" staat hier zonder voorwerp. Het zal zeker zijn het geloof in de opstanding van Christus. Maar beter nog is het algemene: hij gelóófde! Bij hem gingen de ogen open. Hij zag en begon te geloven. Er was een begin van geloof, want hij ging zien met de ogen die de Heilige Geest door de Schriften opende. De Schriften, die de woorden van Christus bevatten, maar ook de woorden van de profeten. Hier gebeurt een wonder van geloof. Hier gaan ogen open die vóór die tijd gesloten waren. En die gaan open omdat de oren opengaan. De oren die het Woord horen. Petrus zou na zijn bezoek aan het graf nog apart moeten worden opgezocht door de Here. Maar Johannes had al een begin van geloof bij het graf.
Ook de andere discipelen zouden door Jezus worden bezocht en onderwezen, om hen tot geloof te brengen. Zo werkte de Here aan zijn discipelen op onderscheiden wijze. Hij zou ze uiteindelijk allemaal zover brengen dat ze als zijn apostelen hun taak konden uitvoeren.

Bij dat apostelschap hoorde ook het zien van het teken. Want dat teken van het zien van de opstanding moest gaan dienen om als getuigenis door te kunnen geven. Aan allen, die geloven zouden moeten zònder te zien, maar die geloven zouden moeten uit het horen alleen.
Daarom leidde de Here zijn discipelen langs de weg van geloofsontwikkeling. Daarom gaf hij hèn, als zijn toekomstige apostelen, zijn gezondenen om het evangelie te verkondigen, een téken bij het Woord.
(wordt vervolgd)