De islam en de wereld


Een veel gemaakte fout bij de beoordeling van de islam is dat hij wordt behandeld als een godsdienst zonder meer. ‘Niet meer dan’ een van de vele alternatieve godsdiensten. Op basis daarvan wordt ervoor gepleit de aanhangers ervan in Nederland de ruimte te geven, waarop zij binnen de kaders van onze wetgeving recht hebben. Eigen gebedshuizen, eigen scholen, eigen kledingvoorschriften. Alleen de eigen wetgeving (sharia), althans voor bepaalde zaken, is in Europees verband nog een omstreden zaak.
Dit gemoedelijke beeld verandert, wanneer we er oog voor krijgen dat de islam geen godsdienst zonder meer is, maar tegelijk een politieke overtuiging. En dat niet alleen, het is een politieke overtuiging die in principe gericht is op de wereldheerschappij.
We vragen hier geen aandacht voor uit reactie op actuele gebeurtenissen, alsof het een ontdekking van de laatste tijd zou zijn. Al lang voor 11 september 2001 was dit een volstrekt normale constatering in elk willekeurig boek over de islam dat je in handen kreeg.

Studie van de islam


Intussen is er de laatste vijf tot tien jaar nog al wat gepubliceerd over de islam en daarmee verwante onderwerpen. Veel belangstelling kregen de recente studies over ‘de historische Mohammed’ van Hans Jansen, hoogleraar in de Arabische taal en cultuur. Hij geeft een kritische evaluatie van de verhalen die over Mohammed worden verteld, en probeert na te gaan wat nu de historische feiten zouden kunnen zijn achter deze verhalen. Deze methode wordt door veel bijbelgeleerden ook gebruikt bij hun benadering van de Bijbeltekst. Hun uitgangspunt is daarbij steeds dat verhalen die mondeling worden overgeleverd een eigen leven gaan leiden, en tenslotte nog maar in de verte verband houden met de feiten waarop ze oorspronkelijk betrekking hadden. Iets wat voor de gelovige natuurlijk onaanvaardbaar is. Wij belijden met de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Artikel 7, de volkomenheid van de Heilige Schrift, en daar hoort de historische juistheid bij. Zo keuren ook veel moslims deze benadering af. De moslim gelooft immers dat ‘de heilige Koran’ het aardse en volkomen betrouwbare afschrift vormt van het hemelse exemplaar dat bij de troon van Allah berust.
Kennis van het Arabisch is natuurlijk een belangrijke voorwaarde als men zich wil verdiepen in de islamitische cultuur. Het is een onderdeel van de oriëntalistiek, de verzamelnaam voor de wetenschappen die zich met taal en cultuur van het verre en nabije oosten bezig houden. Nederland heeft wat dat betreft een goede staat van dienst.
Een van de grondleggers van de moderne oriëntalistiek was de Nederlandse hoogleraar C. Snouck Hurgronje (1857-1936). Hij doceerde in Leiden de Arabische taal en de instellingen van de Islam. Vòòr die tijd werkte hij in Nederlands-Indië, onder meer als adviseur van het gouvernement voor de Oosterse talen en het Mohammedaans recht. In die positie had hij ook invloed op de praktische politieke besluitvorming. Hij heeft veel geschreven. Over het moslimse leven in het Midden-Oosten, zoals hij dat in zijn jonge jaren ter plaatse (onder andere in Mekka) had leren kennen. En natuurlijk ook over streken die ver van het islamitische centrum aflagen, zoals Indonesië, zeventien jaar lang zijn werkterrein.
We willen hier graag iets doorgeven uit een lezing uit 1910, die is opgenomen in zijn Verspreide geschriften, deel 2. In deze leerzame lezing vallen telkens de overeenkomsten op met de situatie waarin wij als Nederlanders en West-Europeanen momenteel verkeren. Het is goed ons te realiseren dat bepaalde inzichten al honderd jaar of langer geleden in Nederland werden uitgesproken, maar die in onze dagen gemakkelijk om politieke redenen worden verzwegen.

De verovering van Arabië


De titel van Snoucks lezing is: “Over panislamisme”. Het pan-islamisme is de leer dat heel de wereld - pan is Grieks voor alles - onder islamitische gezag moet komen. Het is een van de elementen in het mohammedanisme die niet zo prettig in het gehoor liggen, en waar we dus weinig over horen. Dit streven naar onderwerping van de wereld heeft een lange voorgeschiedenis. Het is in principe al begonnen in de dagen van Mohammed zelf. Daarom is het misschien goed, nog even enkele feiten uit zijn leven in de herinnering te roepen.

Mohammed werd geboren in Mekka. Hij leefde van 570 tot 632. Hij had al vroeg zijn ouders verloren en werd door familieleden opgevoed. Een oom nam hem mee op verre handelsreizen, zodat hij niet alleen de Arabische wereld goed leerde kennen, maar ook bijvoorbeeld in Syrië kwam. Zo leerde hij ook christenen en joden kennen, wier godsdienst zo fundamenteel verschilde van het veelgodendom in de Arabische wereld. Toen hij later trouwde met een rijke koopmansweduwe breidden deze contacten zich nog verder uit.
Mohammed kon het zich ook veroorloven, zich nu en dan terug te trekken in de eenzaamheid om te mediteren. We mogen wel aannemen dat hij daarbij de ervaringen die hij tijdens zijn reizen had opgedaan, verwerkte en in een bepaald systeem probeerde onder te brengen. Tijdens deze perioden van bezinning begon hij ‘openbaringen’ te ontvangen, die richtinggevend werden voor zijn leer en leven. Hij was zelf niet in staat ze op te schrijven, zodat ze mondeling werden overgeleverd en later verzameld in de Koran.
De inwoners van zijn vaderstad Mekka willen echter van de boodschap die Mohammed begint te verkondigen, niets weten. Hij stelt dan ook gevoelige onderwerpen aan de orde. Hij wijst het veelgodendom dat toen in Arabië heerste, af en stelt daarvoor in de plaats de verering van de ene god Allah. Verder kritiseert hij de enorme tegenstelling tussen rijk en arm in de samenleving van toen, en waarschuwt voor het laatste oordeel, wanneer Allah op grond van onze werken ons zal toelaten tot het paradijs - of juist niet.
Na twaalf jaar vergeefse arbeid trekt Mohammed zich met zijn aanhangers terug naar Medina. Een ingrijpende gebeurtenis, omdat hij zich hiermee ook losmaakt van het stamverband waartoe hij behoorde, maar waarvan de meerderheid hem niet als profeet erkent. In principe is daarmee de mogelijkheid gegeven dat hij hen als ongelovigen gaat bestrijden. Dat gebeurt dan ook. Eerst om zich te verdedigen, later ook door gerichte aanvallen, bij voorbeeld op karavanen die op weg zijn naar Mekka.
Intussen wordt zijn gezag in Medina wel aanvaard. Hier ontwikkelt hij zich behalve tot een geestelijk ook tot een politiek leider. De confrontatie met de Mekkanen maakt hem vervolgens bovendien tot legeraanvoerder. Van het een komt het ander. Snouck Hurgronje vat de ontwikkeling zo samen:

    Eerst defensief, daarna ook offensief, eerst tegen de Mekkanen alleen, daarna allengs tegen alle Arabieren, eerst door Allah slechts toegestaan, vervolgens geboden, nam de oorlog der gelovigen tegen de heidenen steeds grotere afmetingen aan. (...) Ten slotte wordt heel het heidens Arabië aan de tucht van Allah en Zijn Gezant onderworpen. (369)


Voor de joden en christenen die in dit gebied leefden, betekende dit dat zij tweederangs burgers (dhimmi’s)werden. Zij werden geduld en werden verplicht tot het betalen van een speciale belasting.

“Onderwerpt al de volken ...”


Het is niet zo dat Mohammed zelf al heeft gesproken over de noodzaak de hele wereld te islamiseren. Maar het proces dat hij in gang had gezet leidde daar wel toe. Daarbij moeten we niet alleen aan zendingsdrang denken. Er speelden ook economische motieven mee. “Voor de op buit beluste Arabieren, die als Moslims elkaar niet meer mochten plunderen, was het een uitkomst, dat zij in Allahs dienst nu elders die zucht konden botvieren.” De Arabieren begonnen zo een veroveringsoorlog tegen de hele toen bekende wereld, en al gauw wist de islamitische traditie te melden dat Mohammed al had bevolen alle volken te onderwerpen. Nog in de zevende eeuw worden de landen die grenzen aan het Arabisch schiereiland in snel tempo veroverd. Daarna wordt in de richting van Europa gekoerst. Via Noord-Afrika en Spanje bedreigen de moslims het Frankische rijk. Ze worden door Karel Martel verslagen bij Poitiers (732). Na de val van Constantinopel dringen ze ook vanuit het huidige Turkije Europa binnen. Ze komen niet verder dan Wenen (1529). West-Europa bleef gespaard voor islamitische overheersing.
Een belangrijke factor in deze drang tot wereldverovering is de verplichting die elke moslim heeft om de heilige oorlog, de jihad, in praktijk te brengen. Volgens deze leer behoort elk land òf tot het gebied van de islam, òf tot het terrein van de oorlog. In het gebied van de islam wonen de mohammedanen, en worden andersgelovigen, zoals joden en christenen, hoogstens getolereerd. Het overgebleven gebied moet, desnoods met geweld, tot islamitisch gebied worden gemaakt.
Snouck Hurgronje vroeg aandacht voor dit panislamisme, niet omdat het zomaar een ‘interessant’ onderwerp was, maar omdat het de Nederlanders van zijn tijd direct raakte. Hij herinnerde eraan dat 35 miljoen rijksgenoten in Nederlands-Indië op dat moment Mohammedanen waren.
Dat wil niet zeggen dat zij allemaal bewust op de onderwerping van de wereld uit zijn. Wel is het zo dat zij in aanraking komen met allerlei geestelijke stromingen binnen de islam, en dat hun houding tegenover buitenstaanders hierdoor wordt bepaald.
Snouck geeft ook graag toe dat er veel variatie is binnen de islamitische wereld. Maar wezenlijk is dat volgens hem niet. “Wat de Javanen onderscheidt van de Berbers, Egyptenaren, Syriërs, ja zelfs van de bewoners van het stamland van de Islam, van Arabië, is een verschil in kleur, in graad, niet een verschil in soort.”
Daarom, wanneer een bevolkingsgroep zichzelf als islamitisch presenteert, dan kunnen we ons daar maar beter aan houden. De meerderheid kan dan best weinig kennis hebben en bijgelovig zijn, ze zullen toch vol vertrouwen openstaan voor elke invloed uit de islamitische wereld. Terwijl ze achterdochtig blijven staan tegenover alles wat daar niet vandaan komt, en tegenwerking hun onderlinge verbondenheid natuurlijk alleen maar versterkt.

“Onderwijst al de volken ...”


Dat de panislamitische gedachte, gekoppeld aan de jihadverplichting, de eeuwen door is blijven leven, belemmert natuurlijk de integratie van de moslims in de westerse samenleving. Snouck Hurgronje merkte al op: “Elke Europese staat met Mohammedaanse onderdanen beleeft door het panislamisme nu en dan ogenblikken van zorg.” En over de situatie in het Nederlands-Indië van toen schrijft hij, dat de panislamitische gedachte op Java en elders in Indië meer dan eens de gewenste verhouding tussen bestuurders en bestuurden tot beider nadeel heeft verstoord. De vraag is dan natuurlijk: is hier iets aan te doen?
De meeste ernst met deze brandende vraag wordt volgens Snouck gemaakt door “de actieve vrienden der Christelijke zending.” Wanneer er inderdaad naar hun boodschap zou worden geluisterd, zouden heel wat problemen worden opgelost, en integratie dan wel assimilatie slechts een kwestie van tijd zijn.
Maar Snouck heeft daar weinig vertrouwen in. De islamitische aristocraten halen hun neus op voor de christelijke boodschap. De ‘kleine man’ volgt zijn leiders en schriftgeleerden. En de korangeleerden zelf worden gemakkelijk tot fanatisme geprikkeld bij ‘een krachtig aangevatte christelijke missie’. Daarom, aldus Snouck, is het beter in te spelen op de grote behoefte aan onderwijs, als daarbij het geloof maar buiten beschouwing blijft. Hij constateert in Nederlands-Indië een grote neiging tot associatie aan onze cultuur, afgezien van de godsdienst. Hier liggen dan ook grote kansen. Hij spreekt zelfs van ‘een veld voor nationale zendingsarbeid’. Voor hen die zich bij onze cultuur hebben aangesloten zou de panislamitische gedachte alle aantrekkelijkheid verliezen. Het zou betekenen de geestelijke inlijving bij onze natie van tientallen miljoenen, die dusver slechts administratief tot het Rijk der Nederlanden behoren. Ook de christelijke zending zou daar nog voordeel van kunnen hebben. “Islam en Christendom kunnen zich in de praktijk van het nationale leven zeer wel met elkaar verdragen, als maar de panislamitische idee ter zijde wordt gesteld, ...”
De richting waarin Snouck Hurgronje hier een oplossing zoekt, is niet de onze. Erachter zit de oude humanistische idee dat onderwijs in staat is de problemen de wereld uit te helpen. Ook in dit geval zien we dat dat niet werkt. Want inmiddels hebben heel wat islamieten via onderwijs deel gekregen aan de westerse cultuur. Dat wil echter volstrekt niet zeggen, dat zij immuun zijn geworden voor de panislamitische gedachte. Dat leert ons de bittere ervaring dat ook hoog opgeleide volgelingen van de profeet niet terugschrikken voor terroristische daden om de westerse wereld angst aan te jagen en op de knieën te dwingen.
De Schrift wijst ons een andere richting. In zijn lezing verwees Snouck naar het zendingsbevel van Christus. In de Statenvertaling, die hij gebruikte, staat te lezen: “Gaat dan heen, onderwijst al de volken, ...” (Mattheüs 28:19). Hij vatte het woord ‘onderwijs’ op in humanistische zin. Maar wanneer Christus zijn apostelen opdraagt de wereld in te gaan, gaat het er natuurlijk om, het onderwijs dat Hijzelf heeft gegeven, voort te zetten. Het onderwijs over het Koninkrijk van God. Dit Koninkrijk staat recht tegenover het gedroomde wereldrijk van de islam. En geeft er het enige juiste antwoord op.