Geloofsoptimisme oorzaak van deformatie GKv?


Er wordt de laatste weken veel geschreven over de veranderingen in de Gereformeerde kerken vrijgemaakt (GKv). Eén van de aanleidingen is een onlangs verschenen rapport van deputaten “Dienst en recht”, dat te lezen staat op de website van www.gkv.nl. Deze deputaten hadden de opdracht gekregen na te gaan waardoor zoveel predikanten los gemaakt worden van hun gemeente en er zoveel problemen bestaan tussen predikant en gemeente. Op zoek naar de oorzaken daarvan menen zij in hun eigen kerken allerlei veranderingen vast te moeten stellen die de hele breedte van geloof en kerk raken: de kerkvisie, ambtsvisie, cultuurvisie, geloofsvisie. Onlangs is hier aandacht aan besteed door br. H.P. de Roos (Opgemerkt: Rechte dienst? DE BAZUIN jg 1, nr. 44).
Het zijn veranderingen, die van ongekende aard zijn, maar waar volgens deze deputaten wel een systeem in zit. Het geheel van de oude toestand vormde een paradigma, een model, een referentiekader van kerk en geloof, en dat model van kerk en geloof in zijn geheel is veranderd. Het oude kerk- en geloofsbeeld is niet meer te herkennen in het nieuwe beeld, en andersom. Elke verschuiving in denken en opvattingen binnen de GKv vormt een onderdeel van dat nieuwe beeld. Als je als predikant in het proces van oud naar nieuw niet zo ver bent als de gemeente, zou dat een belangrijke verklaring vormen voor de bestaande problematiek.

Wat verbijsterend is, is dat de deputaten de door hen geschetste dramatische verandering van geloof- en kerkbeeld, zelf helemaal niet dramatisch vinden. Voor hen is het geen teken van afval of verval. Maar hooguit van een andere mogelijkheid om het geloof te beleven en om kerk te zijn. De drastische koerswijziging verontrust hen in het geheel niet. ‘Oud’ en ‘nieuw’ vinden ze allebei goed. Verbijsterend, als je let op wat men heeft prijsgegeven ten gunste van de nieuwe koers.

Op drift geraakt


In dit artikel willen we daar nu niet inhoudelijk op ingaan. Misschien een andere keer. In feite is wat door deze deputaten aan veranderingen wordt geconstateerd al jaren geleden in Reformanda en in LWVKO-brochures aan de kaak gesteld, zij het dat de taxaties lang niet altijd samenvallen met die van de deputaten. Ook niet van wat men onder de noemer ‘oud’ heeft aangegeven. Wij hebben destijds al moeten vaststellen dat de veranderingen niet minder betekenen dan dat de GKv niet langer ware kerk van Jezus Christus zijn gebleven. Sindsdien zijn de veranderingen onverminderd doorgegaan. Heel ernstig en verdrietig. Maar daar willen we nu niet over uitwijden.
Waar wij op in willen gaan is hoe deze ontboezemingen van de GKv deputaten beoordeeld zijn door derden. Daar zou van geleerd kunnen worden.
Zo gaf de ex-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, dr. C.S.L. Janse zijn analyse in het RD van 4 januari j.l. onder de kop “Vrijgemaakte kerken raken op drift”. Dat is een behoorlijk fors oordeel over deze kerken. Want wat houdt ‘op drift raken’ in? Wanneer een schip ‘op drift raakt’ betekent dat volgens Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal (van Dale): het is stuurloos geworden. Het is overgeleverd aan de golven en de stromingen. Wanneer ijs op drift raakt: is het stuk ijs losgeraakt en drijft het weg door de stroming. Het beeld is duidelijk: de GKv raken stuurloos, er is geen vaste norm meer, geen vaste waarheid en gezag. Zo typeert deze schrijver de nieuwe situatie met zijn “gigantische verschuivingen” binnen 1 à 2 generaties.
En hij wijst daarbij op de uitspraak van de synodale godsdienstsocioloog dr. G. Dekker die in 1994, al de verwachting had uitsproken dat de GKv ingrijpende ontwikkelingen zou doormaken waardoor ze de synodale kerken zouden volgen. Hij stelt dat de woorden van Dekker nu bewaarheid worden.
Maar de schrijver laat het niet bij het geven van zijn oordeel. Hij wil graag doorstoten naar de oorzaak van de veranderingen. Voor hem is het maar niet iets van de laatste twee decennia. Het gaat terug op zaken die al vóór de vrijmaking van 1944 een rol speelden.
Wij vonden immers altijd al dat die vrijgemaakten een oppervlakkige geloofsbeleving hadden. Een tijdlang leken ze op hun manier wel heel gereformeerd, maar nu zie je hoe ze in betrekkelijke korte tijd afscheid nemen van die gereformeerde traditie.

Geloofsoptimisme


De schrijver legt de vinger bij twee zaken, die volgens hem van groot belang zijn bij het op drift raken van de GKv. Eén daarvan is het ontbreken van wereldmijding en de andere is die van geloofsoptimisme. Aan beide zaken verbindt hij de naam van prof. dr. A. Kuyper. In plaats van wereldmijding werd door Kuyper immers de nadruk gelegd op de roeping die je hebt als kerk in de wereld. Maar zo’n visie is volgens de schrijver gedoemd te mislukken: Ontwikkelingen in de maatschappij hebben dan hun weerslag op de geloofsovertuiging:
terwijl men wil fungeren als het zout der aarde, dreigt het zout steeds meer smakeloos te worden.
Daar tegenover stelt hij dan de wereldmijding van de bevindelijk gereformeerden, waartoe de schrijver behoort. Een belangrijk punt, waar veel over te zeggen is, maar we nu laten liggen.

In dit artikel willen we onze aandacht verder richten op wat als tweede oorzaak wordt aangeduid, het geloofsoptimisme. Laten we eerst goed luisteren, om dan pas onze reactie te geven. Wat verstaat de schrijver onder dat ‘geloofsoptimisme’? Hij zegt daar het volgende van, waarbij hij eerst teruggaat naar de tijd vóór 1944:
    De vooroorlogse Gereformeerde Kerken kenmerkten zich door een hoge mate van geloofsoptimisme. In brede kring was men ervan overtuigd dat men een kind van God was. Dat bleek onder meer uit een massale avondmaalsdeelname. Een waarschuwende en onderscheidende prediking was daar niet gangbaar. De vrijmaking bracht daar geen verandering in. Integendeel. Drie jaar geleden promoveerde de gereformeerde theoloog Th.J.S. van Staalduine op een proefschrift over de Kamper hoogleraar G.M. den Hartog. Die kwam daarin naar voren als een van de grote tegenstanders van Schilder. Het bezwaar van Den Hartog tegen Schilder en de zijnen was met name dat die, vanuit hun nadruk op het verbond, niet wilden weten van de noodzaak van zelfonderzoek. Volgens hen mocht “de eisch tot zelfonderzoek, of men waarlijk in de Christus Gods gelooft, in de gemeente des Heeren niet gesteld worden.” Die lijn was inderdaad typerend voor de vrijgemaakte kerken. Daarbij zal duidelijk zijn dat een geluid als van Den Hartog in de synodale kerken al spoedig verstomde. Maar als het geloof in de gemeente algemeen verondersteld wordt en niet in twijfel mag worden getrokken, wordt het moeilijker om in te gaan tegen allerlei ontwikkelingen. Want de voorstanders daarvan zijn toch ook ware gelovigen, die geleid worden door Gods Geest. Vandaar dat de vrijgemaakte deputaten dienst en recht met nadruk stellen dat zowel het oude als het nieuwe paradigma goed is. Het is gewoon een kwestie van persoonlijke keuze. We moeten de ander aanvaarden vanuit de gezamenlijke verbondenheid met Christus

Tot zover de passage uit het artikel van Janse die we nader willen bespreken.

Verbondsautomatisme


Heeft deze schrijver niet gelijk? Is het niet ‘geloofsoptimisme’ of - om een bekendere aanduiding te gebruiken - ‘verbondsautomatisme’, als je iedereen in de kerk als gelovige aanvaardt en wat hij of zij zegt of doet wil kenmerken als een gelovige daad. Gaat het niet mis als je de toets van Gods Woord niet meer toepast en de eis van het verbond niet meer laat spreken? Slaat de schrijver hierbij niet de spijker op zijn kop?
Is het inderdaad zo geweest als Janse suggereert dat men de eenheid zoekt maar de waarheid in het midden laat onder het motto: “wij moeten de ander aanvaarden vanuit de gezamenlijke verbondenheid met Christus”?
Wij willen graag toestemmen met de vaststelling dat in de GKv de laatste twintig jaar het verbondsautomatisme een belangrijke factor is geweest bij de huidige ontwikkelingen en het ‘op drift raken’. Maar dan verbondsautomatisme in de zin dat de eis van geloof en geloofsgehoorzaamheid is losgelaten. Dat de trouwe binding aan Gods Woord en de tucht steeds meer zijn opgegeven.
Daardoor hebben deze kerken hun fundament verlaten. Zulk verbondsautomatisme is inderdaad dodelijk voor de kerk, want de Here vervult zijn beloften alleen in de weg van geloofsgehoorzaamheid. Nooit mag vanzelfsprekendheid en zelfgenoegzaamheid in de plaats komen van de doorgaande eis van geloof en bekering en doorgaande reformatie. Op dit punt zijn we het dus roerend eens met dr. Janse.

Maar onze wegen gaan vervolgens wel helemaal uit elkaar, als de schrijver de grond van dit verbondsautomatisme aanwijst. Want volgens hem zit het vast op het feit dat men in de kerk allemaal bondeling is. Janse beweert: “In brede kring was men ervan overtuigd dat men een kind van God was. Dat bleek onder meer uit een massale avondmaalsdeelname.” Dat was zo vóór de vrijmaking van 1944 en is volgens hem na de vrijmaking al niet beter geworden. Want toen was toch ook typerend dat het geloof bij niemand in twijfel mocht worden getrokken en dat zelfonderzoek of men werkelijk geloofde in de Christus Gods, werd geweerd. Hoe kan je nu met zo’n kritiekloze leer nog dwalingen en verwereldlijking te lijf gaan?
Dit lijkt misschien een aannemelijke gedachtegang van deze schrijver. Hij beroept zich daarbij ook nog eens op een hoogleraar, prof. dr. G.M. den Hartogh, die dit prof. dr. K. Schilder destijds voor de voeten had geworpen. Maar, zo stelt hij, Schilder wilde van geen zelfonderzoek weten.
Als we dit lezen komen er wel grote vraagtekens. Klopt dit verhaal? Is dit toen zo gezegd?

Insinuaties


Helaas moeten we zeggen dat de waarheid hier toch werkelijk ernstig wordt verminkt en verkracht. Niet alleen wat betreft de schriftuurlijke verbondsleer en de vruchten daarvan in avondmaalsgang en verbondsleven, maar ook wat betreft de historiciteit van de aangehaalde reactie. Hier wordt niet alleen prof. Schilder, maar ook De Gereformeerde Kerken ten onrechte een leer verweten, die leidt tot zorgeloosheid en goddeloosheid (vergelijk V&A 64, HC).
Waar berust de uitlating van dr. Janse op? Het blijkt te gaan om een zaak die prof. K. Schilder in 1945 heeft aangeduid als gifmenging, als insinuaties (K. Schilder, Verzamelde werken 1944-1945, Uitgeverij de Vuurbaak Barneveld, 2001, pag. 321-340) . Prof. Schilder publiceerde in 1945 in De Reformatie een tot dan niet gepubliceerd deputatenrapport dat hij samen met prof. dr. D.H.Th. Vollenhoven in 1939 had opgesteld en dat gediend had op de synode van Sneek. Dat rapport handelde over het zelfonderzoek. En in dat rapport werd zelfonderzoek niet verworpen, maar integendeel schriftuurlijk genormeerd! In dat rapport werd onschriftuurlijk zelfonderzoek aan de kaak gesteld, en in plaats daarvan de noodzaak van schriftuurlijke zelfbeproeving verdedigd. Er was geen sprake van dat prof. Schilder een soort automatisme zou aanhangen. Juist tegenover een klimaat van gearriveerdheid en scholastiek binnen de kerken nam hij samen met anderen als prof. dr. S. Greijdanus, ds. D. van Dijk, A. Janse e.a. stelling, door weer zuiver te spreken over het verbond en verbondsbeloften maar ook over verbondsheiliging, verbondseis, verbondsgehoorzaamheid en verbondswraak.
Zuiver schriftuurlijk werd door hen weer gewezen op de rijkdom van het verbond voor alle gelovigen en hun kinderen. Maar even zo goed op de eis van geloof en verbondsgehoorzaamheid daarbij. De leer van Kuyper, die uitging van het samenvallen van verbond en uitverkiezing, werd bestreden, niet om maar zorgeloos en onverschillig te kunnen leven. Maar om juist weer te leven vanuit Gods verbondsbeloften èn verbondseisen. Niet deze hernieuwde aandacht voor het grote belang van een levend verbondsverkeer was een gevaar voor de kerk. Maar juist de onschriftuurlijke gedachte van het samenvallen van uitverkorenen en bondelingen waardoor de klem van de verbondsprediking werd aangetast. Bij zo’n leer vervalt Gods Woord als dè toetssteen voor zelfbeproeving voor een levend geloof. In plaats daarvan gaat men in zichzelf wroeten of men wel tot de uitverkorenen behoort. Of men wel voldoende signalen heeft in eigen leven dat men het echte geloof heeft. Maar de Schrift leert: ken je ellende door toetsing aan Gods wet, en neem gehoorzaam en gelovig Gods vaste beloften aan en wees van harte bereid uit die beloften te leven en naar de eis van God te handelen (Avondmaalsformulier). Beproef je daarop, steeds weer. Zo’n zelfbeproeving is naar de Schrift. En die alleen. Niet het ontdekken van eigen prestaties of kwaliteiten of buitenschriftuurlijke belevingen of ervaringen bij de vrome mens.
De reformatorische beweging, waarvan prof. Schilder één van de mensen was, was er vanaf de dertiger jaren op gericht de Kerk weer terug te brengen naar Gods Woord. Niet alleen inzake de leer van het verbond, maar ook inzake het leven naar het verbond met zijn beloften en eisen. Prof. J. Kamphuis schreef daarover in zijn Een eeuwig verbond (Vijlbrief, Haarlem, 1984 pag.100) over de reformatorische beweging:
    Ze heeft constant geweigerd de oproep tot zelfbeproeving te doen uitgaan binnen het kader van het subjectivisme. Zij heeft geweigerd de mens naar zichzelf te verwijzen als het ging om de grote vragen van de heilszekerheid. Ze is niet de weg gegaan van de ervaringtstheologie. De reformatorische beweging heeft ook voor de rechte zelfbeproeving de mens, ook de mens in de gemeente, geroepen naar het Woord, naar Christus, de hoogste Profeet en Leraar, naar de levende God van het Verbond”

Maar daarbij ontmoette deze beweging felle tegenstand van anderen, die de leer van A. Kuyper wilden verdedigen. Onder hen nam ook prof. Den Hartogh een belangrijke plaats in. Maar het verdrietige en venijnige is, dat deze hoogleraar zich bediende van het wapen van de leugen. De leugen die door prof. Schilder is weerlegd in 1945, maar die nu nog steeds doorwoekert.

Remedie tegen deformatie


Wat is dan wel de oorzaak voor de geconstateerde ontwikkelingen binnen de GKv? Niet, dat men de leden van de kerk zag als kinderen van het verbond. Niet, dat men de avondmaalsviering nodig achtte voor een ieder die belijdenis van zijn of haar geloof had afgelegd en die werd opgeroepen zichzelf te beproeven aan Gods Woord. Want dat was tot haar behoud! Maar de oorzaak is dat men de eis van het verbond niet meer onverkort ging prediken. Dat men de bepalingen van het verbond, de geboden ging loslaten (zoals 4e en 7e gebod). Dat men al meer de prediking van verbondsdreiging en verbondswraak ging nalaten. Dat men de kerkelijke tucht ging verwaarlozen (zie Laten wij ons bekeren; de gereformeerde kerken na “Zuidhorn”; een oproep tot reformatie, LWVKO, 2003)
Niet Gods verbond met zijn beloften en eisen, dat als een geschenk van de Here aan zijn Kerk is geschonken, is de oorzaak van afval. Ook niet het feit dat God al de kerkleden in Zijn verbond heeft opgenomen, wat wordt bekrachtigd door de Heilige Doop(!). Maar de gedoopte bondelingen zèlf, die deze beloften niet meer in geloofsgehoorzaamheid aanvaarden en daarom ook de verbondseisen niet meer verstaan, zijn de oorzaak. Zo is dat toch ook steeds in Gods Woord te zien. Heel het Oude Testament staat vol van verbondsverlating. En ook in het Nieuwe Testament wordt daar op vele plaatsen tegen gewaarschuwd.
Daarom is de enige remedie: reformatie, terugkeer naar Gods Verbonds Woord. Terugkeer naar de gehoorzaamheid en onderwerping aan het Woord van de God van het verbond. Díe boodschap is nodig en die moet blijven klinken richting afvallige verbondskinderen en een afvallige kerkgenootschap. Als de enige remedie.