74:14


Psalm 74 beschrijft een tijd waarin de heiligdommen (tempel en synagoges)zijn verwoest door de dwazen, de mensen die zonder God leven (vs. 22). Het lijkt wel alsof God dit maar toelaat. De dichter begrijpt niet waarom. Waarom laat God toe dat de goddelozen met hun afgoden de heilige plaatsen in bezit nemen (vs. 4)? Alles is vernield, verwoest, er is zelfs geen profeet meer. Dus wordt Gods Woord niet meer gehoord. En zo kan hij niemand meer om raad vragen.

 

 

 

Daarom gaat hij met zijn grote probleem naar de Here. Hij kan niet geloven dat de Here zich niets meer van Zijn volk aan zou trekken (vs. 10). Daarom bidt hij of de Here actie wil ondernemen (vs. 11 en 22). In vers 13 t/m 17 wijst de dichter de Here op Zijn almacht en voorzienigheid. -Wat “voorzienigheid” is kun je lezen in Zondag 10 HC.- Het is alsof hij wil zeggen: U kunt toch helpen, U hebt dat zo vaak laten zien! U bent immers machtig, en niet de stomme goden (ps. 115:4-8).

 

 

Maar  juist Gods almacht maakt de dichter in de war. Hij begrijpt niet dat deze almachtige God dit toelaat zonder iets te doen. Hij begrijpt niet dat God het toelaat dat mensen Hem zo lasteren en smaden (vs. 10). En hoewel hij het niet begrijpt gaat hij pleiten op Gods verbond (vs. 20). Hij ziet dat Gods volk bedreigd wordt, ze kunnen geen eredienst meer houden, Gods Woord wordt niet meer gehoord. En juist nu pleit hij op Gods verbond dat eeuwig is. De dichter hoopt vurig dat God uitkomst zal geven uit deze grote nood zodat Zijn naam weer geprezen zal worden (vs. 21).

 

 

En zo is het nog altijd, uiteindelijk gaat het allemaal om Gods naam en dus om Hem. Hij is Jahweh: Ik ben die Ik ben. Wordt er gevloekt dan is dat duidelijk het onteren van Gods naam. 

Vertrouw je niet op Hem maar op “afgoden”, ook dan misbruik je Zijn naam. Wordt de kerk vervolgd dan gaat het om God. Wordt er niet gepreekt zoals God het wil, dan is dat ook het lasteren van Zijn naam, Met onze manier van leven kunnen we dus Gods naam eren, maar ook lasteren.

 

 

En net zoals de dichter zich afvraagt waarom God zolang wacht, zo lezen we dat bv. ook in Openb. 6:10. De zielen onder het altaar vragen ook hoelang het nog duurt voordat God komt met Zijn oordeel. (Met “zielen onder het altaar” wordt bedoeld:de mensen die hun leven aan God geofferd hebben. Het altaar was de offerplaats in het Oude Testament..). Ook nu wordt Gods naam heel veel gelasterd. Ook nu wordt er omwille van het geloof veel geleden. Daarom moeten we voor elkaar, waar ook op de wereld, blijven bidden of we trouw mogen blijven in onze dienst aan de Here. En dan gaat het niet alleen om vervolging en verdrukking zoals bv. in Pakistan, Nigeria, Noord-Korea enz. : maar zeker niet minder om de welvaart waarin wij leven. Want ook door de welvaart probeert de duivel ons te verleiden om God los te laten. Wij moeten gelovig, geduldig de Here verwachten en dat kan alleen met Zijn hulp! Hem verwachten en onze lampen brandende houden (Luc.12:35).