Huisverzorger van God (4)


Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods (Tit. 1:7-9).
Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen (Hebr. 13:17).
Als de ambtsdragers dienend bezig zijn met Gods Woord binnen de gemeente, is het nog steeds niet zo dat ze tegenover de gemeente nu ook voor alles rekenschap moeten afleggen. Dat lijkt misschien tegenstrijdig. Hoe kun je nu dienen en toch niet in alles opening van zaken geven?

rekenschap afleggen


Dat heeft weer alles te maken met de bijzondere positie van de ambtsdragers. De positie als huisverzorgers van God. Dat betekent nl. niet alleen dat zij volmacht hebben gekregen van de Here om hun ambt uit te oefenen. En dat ze dat moeten doen naar het Woord van de Here. Naar zijn bevelen. Dat ze daarbij van zijn schatten moeten uitdelen, en moeten zorgen dat alles in goede orde verloopt. Maar het betekent ook, dat ze verantwoording aan de Hére schuldig zijn. Hij gaf ze de opdracht, nu moeten zij ook Hèm laten zien wat ze met die opdracht hebben gedaan.

Omdat Gods Woord voor alles de norm is, zal ook alleen dat Woord maatstaf zijn om het handelen van de ambtsdragers aan te toetsen. Daarop zullen andere ambtsdragers of gemeenteleden hen moeten aanspreken als dat nodig is. Maar wel altijd met gepaste eerbied en ontzag. Dat is ook de stijl van de kerkelijke weg. In die weg mag alleen Gods Woord de norm zijn. Niet onze eigen gedachten, onze sympathieën of antipathieën. Onze eigen denkbeelden of voorkeuren. Ambtsdragers en gemeenten moeten ervoor bewaard worden, dat verkeerde maatstaven worden gebruikt, die het gezag van Christus ondermijnen. Voor dat eren van Christus’ gezag is ook nodig dat bij indienen van een appèl of bezwaarschrift, betrokken ambtsdragers intussen worden geëerd. Ook als gedacht wordt dat ze op een bepaald punt anders hadden moeten handelen. Want achter hun ambt staat Christus! De door de kerk aangewezen rechtsinstantie zal een bindende uitspraak moeten doen, maar laten we ons daar dan ook aan houden (art. 31 KO). Tenzij aantoonbaar is dat er afwijking is van Gods Woord of de kerkorde; dan zal men in hoger beroep moeten gaan. Maar als er geen afwijking van Gods Woord kan worden aangetoond, zullen gemeenteleden ook moeten bedenken dat zij nooit degenen zijn, voor wie de kerkenraad zich uiteindelijk moet verantwoorden. Want dat is de Here Jezus Zelf, het Hoofd van de Kerk. De oudsten zijn als huisverzorgers aan Hem rekenschap verschuldigd.

Dat is ook te lezen in de gelijkenis van de rentmeester die gesteld is over het dienstvolk van de Heer des huizes tijdens zijn afwezigheid (Luc. 12:42-48). Wanneer Hij terugkomt zal blijken of die rentmeester gehoorzaam en betrouwbaar is geweest in alles. Of hij naar de wil van zijn Heer heeft gehandeld. Of dat hij zijn eigen macht, zijn eigen driften en lusten heeft botgevierd in de gemeente. Dat is de uiteindelijke verantwoording. Die ligt tegenover de Here. En daarbij kent de Here de harten en ook alle voor de gemeente verborgen en vertrouwelijke zaken. Hij ziet niet naar de mens, maar oordeelt rechtvaardig.
Het oordeel van de Here is ook afhankelijk van de gaven die Hij aan de rentmeester geschonken heeft.
    Van een ieder, wie veel gegeven is, zal veel geëist worden, en aan wie veel is toevertrouwd, van hem zal des te meer worden gevraagd.(Luc. 12:48)

Zo staat ook de ambtsdienst onder de klem van de wederkomst van Christus. Christus gaf zijn kerk ambtsdragers toen Hij naar de hemel ging. Zo wil hij zijn kerk regeren, totdat Hij terugkomt. Maar als de Here terugkomt: Zal er bij ons nog geloof gevonden worden? Dat is geen vraag van onszelf, maar dat is de vraag van de Here Jezus in Lucas 18:8.
    Als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?

Daarom komt deze vraag ook ons af: Zal de kerk in Nederland volharden tot het einde? Zullen wij als slaven van de Here waakzaam blijven? Totdat Hij komt?

Want zij waken over uw zielen


Juist daarvoor dragen de ambtsdragers hun grote verantwoordelijkheid. Ook de gemeente moet zich juist dáárvan bewust zijn. En ook dáárom zal zij zich achter de ambtsdragers opstellen, hen eren en gehoorzamen. Want haar eigen zaligheid is daarmee gemoeid.
De ouderlingen waken immers over de zielen en moeten daarvan rekenschap afleggen.
Dat zijn de woorden uit de Hebreeënbrief hfdst 13:17:
    Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen.

U wilt er toch voor zorgen dat de ambtsdragers hun werk goed kunnen doen? U ontvangt hen toch altijd gastvrij? U wilt toch meewerken aan de voortgang van hun ambtswerk? U laat zich toch ook inschakelen als dat gevraagd wordt? Bedenk daarbij ook dat dat in uw eigen belang is. Zo toont u als gemeente dat Christus uw Hoofd is, wat u wilt dienen. Want het is uw Hoofd, uw Koning, van wie deze herders hun opdracht ontvingen en aan wie ze straks hun werk aan U zullen moeten verantwoorden.

Van de ambtsdragers wordt veel gevraagd. Veel mooie taken, om broeders en zusters te bemoedigen en te vertroosten met Gods Woord. Blijdschap bij bekering, vreugde wanneer een levend geloof mag worden opgemerkt in de kerk, in de gezinnen. Maar ook ontmoeten ze veel moeiten, misschien ook tegenwerking. Ze kennen daardoor ook verdriet en zorgen, vooral bij ongehoorzaamheid en afval in de gemeente.
Maar als ambtsdragers, als voorbeelden leven naar Gods Woord en trouw blijven aan de gezonde leer, en alert blijven om Gods Woord te bedienen om zo de gemeente gezond te houden, dan stelt de Here hen loon in het vooruitzicht. Genadeloon, dat de Here weggelegd heeft voor elke trouwe slaaf, elke trouwe dienstknecht en rentmeester.

Zo mogen zij meewerken aan de komst van Gods rijk, aan de weg van Gods kerk naar haar eindbestemming. Dan zal ook het moment aan mogen breken voor de trouwe ambtsdragers waarvan Petrus spreekt (1 Petr. 5:4):
    En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven.