500 jaar Reformatie: Onderzoeken, doorzoeken, terugkeren (2)*


3. Priesterschap

We zien ook een derde belangrijke zaak waardoor de roomse kerk fundamenteel was aangetast. Ik noem dat 'het priesterschap'. Langzamerhand was de kerk het Bijbelse zicht op de ambten kwijtgeraakt. De voorganger, zoals wij die nu weer kennen, werd steeds meer een priester. Ja, dat werd de officiële leer van de Kerk. Een priester is fundamenteel iets anders dan een predikant of ouderling. Een priester is een mens die tùssen de gelovige en de HEERE komt te staan. Een mens die namens en voor de mens de verzoening bewerkt. Zonder de dienst van de priester is er geen toegang tot het heil. Denkt u maar aan het Oude Testament: de priester nam in de Voorhof het offerdier aan, slachtte het en bracht het op het altaar. De priester alleen ging het Heilige binnen. De hogepriester alleen, één keer per jaar, in het Heilige der heiligen, met het bloed van de verzoening. De gelovige Israëliet had die toegang niet. Maar na Golgotha scheurde het voorhangsel. Met het werk van Christus was de priesterdienst afgeschaft. Hèt offer was gebracht. De Heilige Geest werd uitgestort en maakte woning in de harten van de gelovigen.

Toch kwam in de Kerk die oudtestamentische priester-dienst weer terug. De priester was de man die de genade uitdeelde, letterlijk. Zonder hem was er geen genade en geen vrijspraak. Het 'drinkt allen daaruit', van het Heilig Avondmaal, werd 'ik drink voor u allen'. De priester offerde iedere misdienst opnieuw: de ouwel was werkelijk lichaam van Christus en de wijn werkelijk zijn bloed. Na de biecht vergaf de priester de zonden. De priester alleen kan iets zinnigs zeggen over Gods Woord. Hij alleen leest in dat Woord. Hij voert de liturgie uit. In een speciale taal zelfs. De priester is alleen de man die voorbede doet. Ja, persoonlijk geloven was niet zo belangrijk: de kerk in de persoon van de priester gelooft voor u!

In feite was zo het ambt van alle gelovigen uitgehold en weggenomen. De kerkleden waren ontdaan van elke eigen verantwoordelijkheid. Er was sprake van een tweedeling: leken en priesters.

 

Luther leerde heel sterk de nadruk te leggen op het priesterschap van àlle gelovigen. Die gelovigen bidden zelf en doen voorbede voor elkaar. Ze lezen zelf in de Bijbel en studeren daarin en gaan hun gezin daarin voor. Ze houden elkaar Gods Woord voor en bemoedigen en versterken elkaar. Ze zingen en loven zelf. Ze eten en drinken allemaal zelf aan het Heilig Avondmaal. Ze zijn persoonlijk verantwoordelijk voor hun geloof en hun leven uit het geloof. Er is geen tweedeling in de kerk in die zin. Niet de priesterdienst maakt hen heilig maar ze zijn samen zelf een priesterdom. Niet de priester dankt en offert maar ze zijn zelf een levend dankoffer voor Christus. Iedere gelovige mag met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade (Hebreeën 4:16). Denk ook maar aan wat we belijden in de Heidelbergse Catechismus Zondag 12, over ons priesterschap.

Luther legt uit:

"Want niemand kan ontkennen, dat iedere christen Gods Woord heeft en door God onderwezen en gezalfd is tot priester".

 

De Reformatie gaf het ambt van alle gelovigen weer terug aan de Kerk. En daarmee samenhangend gaf de Reformatie de Bijbel terug. Vertaald in de taal van de gewone mensen in ieder land. Ook begon Luther de reformatie van de eredienst door de psalmzang in de eredienst weer terug te geven, het loven van God, niet door de voorganger alleen maar door de gemeente.

4. Hiërarchie en traditie

Nog één ernstige dwaling willen we bespreken. Eigenlijk twee maar ze hangen samen. Een dwaling die eeuwenlang de kerk gevangen heeft gehouden.

Volgens de roomse leer zijn er drie bronnen voor het geloof. Drie bronnen waaruit we de waarheid kennen.

De eerste is de Bijbel. De tweede is de traditie; dat zijn de besluiten en uitspraken die in de loop van de eeuwen door de kerk en door belangrijke voorgangers over allerlei zaken zijn gedaan. En de derde is de paus.

Wij kennen maar één bron van waarheid. Alleen Gods Woord. Maar in de kerk van Luthers dagen werden het gezag van de traditie en van de paus op één lijn gesteld met Gods Woord. Ja, in de praktijk ging het gezag van de paus zelfs voor: hij kon afsluitende uitspraken doen over geloofszaken en over de uitleg van de Bijbel.

Het gezag van de paus en de traditie hebben allerlei opkomende reformatorische geluiden meestal in de kiem gesmoord. Het is aanleiding geweest voor heftige verschrikkelijke geloofsvervolging. Onze voorouders hebben het geweten.

Het gezag van de paus betekende ook dat hij aanvaard werd als het hoofd van de kerk, opvolger van Petrus, stadhouder van Christus. En de paus regeert de kerk door kardinalen, bisschoppen en pastoors. Een systeem van hiërarchie. Van overheersing van bovenaf. Daarbij werd de instelling van de ambten, zoals we die kennen uit het Nieuwe Testament, door de apostelen, aan de kant geschoven.

 

Daarover zegt Luther o.a.:

"... als het gaat over beoordelen van de leer en over het aanstellen en afzetten van leraars of zielzorgers, moeten we niet te rade gaan bij de wetten van mensen, bij het recht, overlevering, gewoontes enz., ook al zijn die door de paus of de keizer, de prins of de bisschop ingesteld, ook al heeft de hele of de halve wereld die gehouden en al zijn ze één of duizend jaar van kracht."

En iets verder in hetzelfde betoog, over die geestelijke machthebbers:

"Kijk eens hoe schaamteloos en dwaas ze met deze roem, waarmee ze de hele wereld in het nauw gedreven hebben en die hun grootste toevlucht en bescherming is, tegen Gods wet en Woord ingaan!

Want Christus beveelt juist het tegendeel."

En weer verderop in het zelfde geschrift:

"..., omdat echter de christelijke gemeente niet zonder Gods Woord kan en moet zijn, volgt daaruit zonder twijfel dat zij desondanks wel leraars en predikers moet hebben die het Woord bedienen."

En vervolgens legt Luther uit dat die ambtsdragers gekozen en beroepen moeten worden met medewerking van de gemeente.

 

Luther mocht de aanzet geven tot terugkeer naar de Bijbelse ambten. Hij legde veel nadruk op het ambt van alle gelovigen maar leerde ook dat de bijzondere ambten nodig zijn als een toespitsing van het ambt van alle gelovigen. Als die toespitsing er niet is, wordt het in de Kerk een chaos. En dat wil de Heere niet.

Daarnaast wees Luther ook op Efeziërs 4:11-13:

"En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars, ..."

Het bijzonder ambt als gave van de Heere aan Zijn Kerk.

 

Helaas heeft Luther, wellicht mee onder druk van de politiek in zijn dagen, de Bijbelse gegevens niet volledig in rekening gebracht. Hij ging akkoord met de instelling van toch een bisschoppelijk stelsel, waarbij niet helemaal gebroken werd met de roomse hiërarchie.

Het was Calvijn die de Bijbelse lijnen verder doortrok en de kerken leerde dat de gereformeerde ambtsleer, waarbij de kerkenraad als enige gezag heeft namens Christus, naar Gods Woord is.

 

We concluderen: de Reformatie heeft de Kerk het bijzonder ambt en de Bijbelse kerkregering terug-gegeven.

Samengevat

We stelden aan het begin van het artikel de vragen: Wat veranderde er door de Grote Reformatie? Wat betekende dat voor het geloofsleven en voor het kerkelijk leven?

Samengevat:

- De Grote Reformatie gaf aan de Kerk, door Gods genade, het echte Evangelie terug, de boodschap van verlossing in het kruis, in het werk van Christus. Door het geloof alleen, uit Gods vrije genade. Sola Scriptura, sola Gratia.

- De Reformatie leerde de Kerk en de gelovigen opnieuw eenvoudig te gelóven. Sola Fide.

- De Reformatie gaf aan de Kerk het ambt van alle gelovigen weer terug, en het bijzonder ambt waardoor Christus Zijn Kerk wil regeren.

En in 500 jaar is daar niets aan veranderd. Om deze zaken gaat het altijd, in de strijd in de Kerk en in reformaties.

500 jaar Reformatie leert ons ook, met Luther, om alles te verwachten van onze goede God. Alle roem is voor de Heere!

Onderzoeken, doorzoeken, terugkeren

Maar we kunnen nog meer leren. Boven dit artikel hebben we geschreven: '500 jaar Reformatie: Onderzoeken, doorzoeken, terugkeren'. Dat is ontleend aan Klaagliederen 3:40:

'Laten wij onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laten wij terugkeren tot de HEERE!'

 

Jeremia klaagt daar over de verwoesting van Jeruzalem en over de grote eigen schuld van het volk Israël. En dan spreekt hij ook deze woorden.

Ik denk dat we die woorden breder mogen trekken. Wat zegt 500 jaar Reformatie ons? Door de eeuwen heen zien we hoe belangrijk het is om te studeren. Om ons leven te toetsen. Om het sola scriptura toch vooral hoog te houden.

Onderzoeken, dat is dan, zo zou je kunnen zeggen, studeren. Nagaan wat de HEERE heeft gezegd. Nagaan wat de HEERE heeft gedaan in de geschiedenis. Nagaan wat Hij daarin ons te zeggen heeft.

Doorzoeken heeft dan te maken met onze inspanning en onze tekortkomingen. Hoe gaan wij om met Gods Woord? Met Zijn Verbond? Hoe móeten we daarmee omgaan? Hoe leven als een heilig priesterdom? Het heeft te maken met het toetsen van ons leven als gemeente, als gezin, persoonlijk. En hoe we elkaar daarin kunnen versterken en opscherpen.

En terugkeren is aldoor maar weer terug naar de Bijbel. Naar het eenvoudige geloof dat Luther mocht leren. Dat we allemaal zo nodig hebben. Iedere dag. Allemaal. Doorgaande reformatie. Persoonlijk en in heel de gemeente.

Zouden die drie woorden, onderzoeken, doorzoeken, terugkeren, niet een goed uitgangspunt zijn voor ons Bijbelstudiewerk? In de volle breedte? Ze waren het voor Luther. Hij onderzocht en doorzocht. De Bijbel maar ook de geschriften van de oude kerkvaders, zoals Augustinus. Hij mocht door Gods genade terugkeren. En dat leren aan anderen. En dat geldt voor alle reformatoren.

Ook dat is een les van 500 jaar Reformatie.

 

(* Eerder als lezing en inleiding in een wat andere vorm uitgesproken in verschillende gemeenten.)