Een misleidend boek over christelijk geloof en evolutie (2)


Prof.dr. G. van den Brink wil in zijn boek niet de Schift en haar gezag als uitgangspunt nemen om de evolutietheorie te toetsen. Voor hem zijn het twee waarheden naast elkaar.

Bovendien gaat hem niet om de toetsing maar om de aanvaarding. Hij wil daarvoor aantonen dat de evolutietheorie past bij het 'orthodoxe' geloof. Dat is voor hem bepalend voor de aanvaardbaarheid van de evolutietheorie. Dit 'orthodoxe' geloof duidt hij nader aan als de leer van de historische opeenvolging van schepping-zondeval-verlossing-

voltooiing. Ook de voorzienigheidsleer wil hij handhaven.

Voorzienigheid

Opvallend is dat Van den Brink zich niet wil uitlaten over het allereerste begin van het leven. Voor hem valt dit niet onder de evolutietheorie. Hij spreekt zich dan ook niet uit over een Big Bang of iets dergelijks als begin van de schepping. Evolutie is voor hem eigenlijk meer een zaak van voorzienigheid van wat er al was. Hij wil deze evolutie nog wel 'voortgaande schepping' noemen. Daaronder valt dan de vorming van de mens via apen en mensachtigen zo'n tweehonderdduizend jaar geleden.

 

Van den Brink wil in het hele evolutieproces dat zich over 4,5 miljard jaar zou hebben voltrokken, een leiding zien van God. Daarbij botst hij wel op het probleem van 'natuurlijke selectie', die een belangrijke plaats inneemt in de evolutietheorie. Lagere organismen ontwikkelen zich volgens deze theorie tot hogere organismen (planten-dieren-mens) door middel van allerlei toevallige spontane veranderingen (mutaties) in het erfelijke materiaal. Als hierdoor meer aan de omgeving aangepaste varianten ontstaan, hebben die een voordeel op hun minder aangepaste varianten. Zij overleven en kunnen zich verder door-ontwikkelen. Dat proces van natuurlijke selectie vindt volgens evolutionisten helemaal stuurloos, en toevallig plaats.

 

Die toevalligheid van mutaties kan Van den Brink niet wegredeneren. Toch wil hij aan die toevalligheid enige leiding van God toedichten, ook al 'heeft God wellicht niet elke afzonderlijke mutatie georkestreerd die in de natuur opduikt, omdat het niet nodig is om zijn doelen te kunnen bereiken'. 'De bekende uitspraak van Jezus in Matt. 10:30 lijkt ook de vorm te hebben van een hyperbool. Een stijlfiguur van overdrijving.'

 

Zo horen we hier we een voorbeeld van menselijke wijsheid tegenover goddelijke wijsheid.

Wat heeft aanhangen van zo'n voorzienigheidsleer nog te maken met 'orthodox' geloof?

Het is in strijd met wat HC Zondag 9 en 10 uit de Schrift samenvatten. Deze spreken over Gods schepping van hemel en aarde met àl wat erin is, uit niets.

En van een instandhouding en regering van àlle schepselen zonder toeval.

Adam en de zondeval

Van den Brink wil de letterlijk historische uitleg van Genesis 1-3 volledig loslaten, maar wel vasthouden aan de 'orthodoxe opvatting' van een 'concreet historische weg die God met mensen gaat van schepping via val naar verlossing en voltooiing'. Voor hem is die weg onopgeefbaar om 'orthodox' te kunnen blijven. Daar hoort volgens hem een 'historisch-achtig gebeuren' van een zondeval bij. Daarom wil hij kiezen voor iets dat het midden houdt tussen een 'prehistorische' en 'oerhistorische' benadering van Genesis.

 

Bij zijn benadering heeft het 'verhaal van Genesis' over Adam en Eva betrekking op een gebeuren dat zo'n 45.000 jaar heeft plaatsgevonden. Dit is gebaseerd op de aanname in evolutionistische kring dat zich toen in de ontwikkeling van mensachtigen naar mensen een versnelling plaatsvond waarbij er voor het eerst verstandelijke communicerende 'moderne' mensen waren ontstaan. Deze zouden voor het eerst het vermogen hebben om verantwoordelijkheid te nemen en een verbondsrelatie aan te kunnen gaan.

Adam en Eva waren dan wel mensen onder vele andere toen levende mensen.

'Het is vanuit theologisch perspectief helemaal niet vreemd als strijdig met de inhoud van de Bijbel dat God een van de vele geëvolueerde hominiden (mensachtigen) verkoos, deze op enig moment de cognitieve sprong naar het echte mens-zijn liet maken en met zijn beeld toerustte'. Hoe is dit te rijmen met teksten als 1 Kor. 15:45 en 1 Tim. 2:13?

 

Volgens Van de Brink is het waarschijnlijk dat Adam en Eva door God uit een groep (clan) 'moderne' mensen gekozen zijn om met hen een verbond aan te gaan. Daarbij zouden ze als 'stamleiders' verbondshoofd kunnen zijn geweest van hun tijdgenoten. Tijdens die verbondsgemeenschap met God moet dan het gebeuren van de zondeval hebben plaatsgevonden als 'een op de een of andere manier historisch gebeuren'. 'Niet letterlijk alsof we bij de uitleg eenvoudig op de klank af kunnen gaan', aldus Van den Brink. 'Deze zondeval-gebeurtenis moet een zekere tijdsduur hebben gehad - het zal meer om een geleidelijk proces zijn gegaan dan om een gebeuren dat zich in een fractie van een seconde voordeed.' Hoe is dit te rijmen met 1 Tim. 2:14?

 

Waarom wil Van de Brink vanuit de evolutietheorie zo wild fantaseren over een 'gebeurtenisachtige' zondeval? Hij schrijft: omdat we zelf aansprakelijk zijn voor onze verkeerde daden, moeten we de val niet laten vallen; we kunnen de notie niet missen als we het christelijke verhaal willen blijven vertellen. Zo stelt Van den Brink zijn eigen voorwaarden aan de inhoud en vorm van het evangelie, dat bij een 'orthodox' geloof past.

Dierlijk leed en menselijk kwaad

Veel aandacht geeft Van den Brink aan de beoordeling van miljoenen jaren dierlijk leed dat het proces van evolutie met zich meebrengt. Hij wijst daarbij een verband tussen dierensterfte en vloek over de zondeval af. Volgens hem is alleen de dood van de mens gevolg van de zondeval, met een verwijzing naar Rom. 5:12. Gen. 3:17 zou alleen op de aarde en de planten (dorens en distels) wijzen, niet op dieren.

Maar hoe kan een God Die alles 'zeer goed' heeft geschapen (Gen. 1:31) en Die liefde is, dit massale leed in Zijn schepping toestaan? Ook daar heeft Van den Brink zijn antwoord op: 'zeer goed' wil niet zeggen perfect. Bovendien kan kwaad en leed worden toegeschreven aan demonische krachten die al van het begin af in de schepping bezig waren.

Van den Brink kiest hier voor de onschriftuurlijke visie van o.a. Karl Barth, die in de schepping zelf al het kwaad bezig zag vóór de zondeval. Hij bekritiseert daarbij ook de staat van rechtheid van Adam zoals deze beschreven is in HC Zondag 3.

 

Rom. 8:20 spreekt dan wel over de vloek die op de schepping ligt, maar volgens Van den Brink zou deze vloek er al vóór de zondeval op hebben gelegen. Dit is wel een heel kromme uitleg! Er staat namelijk dat 'de schepping aan de zinloosheid onderworpen is, niet vrijwillig maar door hem die hem daaraan onderworpen heeft.'

Wie is die 'hem'? In het licht van wat Paulus even tevoren schreef in Rom. 5:12 over de veroorzaker van de dood, zal dit Adam kunnen zijn of God. Adam is de veroorzaker van deze zinloosheid door zijn zonde, God heeft deze zinloosheid als straf uitgevoerd, Gen. 3:17. 'Niet vrijwillig onderworpen' wijst er ook op dat er eerst, vóór de zondeval, géén zinloosheid, geen vloek was!

 

Dat de dood van de mens gevolg van de zonde is, wil Van den Brink overigens alleen betrekken op de tijd nadat het verbond met Adam is gesloten. Voor hem waren Adam en Eva voor de zondeval alleen in zoverre 'onschuldig', dat ze nog niet welbewust de roeping van God hadden verworpen.

Dat vóór Adam er massa's mensachtigen en mensen al stierven, hoort nu eenmaal bij het evolutieproces, en is toe te schrijven aan het kwaad dat al in de genen van de voorlopers zat door de werking van kwade demonische krachten. Dit hadden Adam en Eva dus ook.

 

Met zijn synthese komt Van den Brink ertoe te stellen dat het verlossende en herstellende werk van Jezus Christus met zijn visie zelfs meer inhoudt dan alleen maar de verlossing van de vloek over de zonde. Jezus Christus zou ook verlossen van het kwaad dat er al van vóór de zondeval was. Hij ziet dit als de winst van zijn visie voor het geloof.

Conclusie

Er zou meer op te merken zijn over het boek, maar daarvoor ontbreekt hier de ruimte. We willen volstaan met nog enkele afsluitende opmerkingen.

Dit boek laat zien hoever de mens verstrikt kan raken in zijn eigen redeneringen en speculaties als hij de Bijbel niet meer ten volle in geloof aanvaardt en een synthese aangaat met een ongeloofstheorie.

Doordat prof. Van den Brink op heldere wijze vele facetten van de verhouding tussen evolutietheorie en Schriftgeloof heeft aangeroerd, is nog duidelijker geworden hoezeer wij 'nee' moeten zeggen tegen deze evolutietheorie.

De eer en de naam van God staan op het spel naast de betrouwbaarheid van Zijn goddelijke Woord. Door mee te gaan met deze ongeloofstheorie geven we het ware geloof prijs, ook al zouden we wat we nog overhouden 'orthodox' willen noemen.