Hand. 17:24-29: Paulus is op zijn tweede zendingsreis met Silas en Timotheüs. Ze zijn in Griekenland aangekomen. Vanuit Troas zijn ze gereisd naar Filippi en Tessalonica. Daar ontmoeten ze vijandelijkheid van de kant van de Joden en gaan naar Berea. Ook daar wordt het onrustig zodat de broeders Paulus overbrengen naar het grote Athene. Athene is een stad van kunst, cultuur en visie. Daar zijn de ontwikkelde mensen met verstand van allerlei zaken. Daar wacht Paulus op de komst van Silas en Timotheüs. Paulus verkent de stad en maakt kennis met de veelheid van afgodsbeelden. Het roept weerzin in hem op (vs 16). Hoe kan het toch dat de mensen zoveel aandacht aan die nepgoden besteden en God volledig voorbij gaan? Wat doet Paulus dan als reactie daarop: hij raakt niet van zijn stuk, maar gaat het evangelie brengen! Hij ziet hoe nodig zijn werk als apostel is. Paulus gaat eerst naar de synagoge volgens het patroon: eerst de Jood maar ook de Griek. Daar gaat hij in gesprek met Joden en met hen die via de Joden God hebben leren kennen, de godvrezenden (vers 17). Maar ook gaat Paulus iedere dag naar de markt. Daar vinden de gesprekken plaats. Discussies en debatten. Daar worden ideeën en standpunten uitgewisseld. Paulus gaat ook daar spreken over Jezus en de opstan-ding, vers 18. Hij verkondigt het evangelie van de Zalig-maker aan deze puur wereldse Grieken. Er zijn daarbij ook filosofen onder zijn gehoor. Het zijn epicurische en stoïsche wijsgeren, vertegenwoordigers van twee hoofdstromen van de filosofie van die dagen. Zij hebben hun eigen visies op de oorsprong, de zin en het doel van het leven. Beide erkennen God niet als Schepper. Ze weten niet van een oordeel dat over de zonde zal komen. En daarom ook niet van een Verlosser. Paulus belandt in een fel twistgesprek met hen. Sommigen van hen vinden het maar niks wat Paulus zei: hij is een praatjesmaker, iemand die alsmaar onzinnige dingen zegt. Anderen zijn minder negatief, maar vinden het evangelie van Jezus en de opstanding wel heel vreemd. Spreekt Paulus hier niet over vreemde goden? Dat kan in principe gevaarlijk zijn voor hun manier van leven. Een nader onderzoek naar deze spreker is vereist. Paulus wordt daarom meegenomen naar een college van rechters, de Areopagus. Areopagus is de naam van dit college, genoemd naar een heuvel in Athene. De HSV kiest voor de heuvel zelf. Maar er is meer voor te zeggen dat het hier om het college van rechters gaat. Paulus moet in een soort rechtsverhoor maar eens uit de doeken doen wat zijn godsdienst inhoudt. Paulus staat hier niet voor Joden. Bij hen zou hij onmid-dellijk kunnen wijzen op de profetieën van het oude testament, die wijzen op de komende Christus. Maar hier moet hij aan heidenen duidelijk maken dat ze de ware God niet kennen en niet vereren. Ja, ze zijn wel zogenaamd godsdienstig met hun vele nepgoden. En daar haakt Paulus bij aan. Ze zullen hem daarom niet als een gevaar moeten zien. Ze zijn toch zo godsdienstig dat ze ruimte maken voor een onbekende god! Daar had Paulus een altaar van zien staan. Nu, die zogenaamde onbekende god, staat in feite voor de ene ware God. En deze ene ware God gaat Paulus aan deze mensen verkondigen. Hij wijst hen erop dat God als Schepper van een totaal andere orde is dan goden van mensen. Goden van mensen zijn gemaakt van goud, zilver of steen (vers 29). Door kunstzinnige mensenhanden. Of ze zijn gevormd door de gedachten van mensen. Maar die afgoden verdienen het toch niet om geëerd te worden? Ze zijn maar producten van mensen. Er is maar één echte God die geëerd moet worden: dat is de HEERE God. God is de Schepper van de kosmos, zegt Paulus in vers 24. Dat is de Schepper van de wereld, van het heelal, van hemel en aarde, en alles wat daarin is. Paulus begint zijn betoog dus bij het begin van de Bijbel, zoals God zich daarin bekendmaakt. Hij spreekt niet over goed en kwaad of over liefde en haat. Of over genot en noodlot. Maar Paulus begint in zijn evangelisatie eenvoudigweg met God Zelf. Hij is de Schepper van hemel en aarde en alles wat daarin is. Hij is de Heer, de Eigenaar van alles en iedereen. Alleen Hij heeft het daarom te zeggen en Hij alleen dient geëerd te worden. Niet dat de Heere God de dienst van mensen nodig heeft om God te zijn, vers 25. Maar omdat Hij daar eenvoudig recht op heeft. God is niet afhankelijk van mensen. Hij is ook niet afhankelijk van hun dienen en eren. Hij woont zelfs niet in een mensentempel. God is veel groter, veel hoger. Alles komt van Hem. Alles wordt door Hem onderhouden! Alle mensen en alle dingen hebben hun bestaan in God. Maar ook hun voortbestaan. Want Hij geeft ze elke dag het leven en hun adem, Hij geeft hen alle dingen, vers 25 . Paulus verkondigt aan ongelovigen de almachtige God tegenover nepgoden. Zijn schepping en voorzienigheid betreft hun bestaan, hun oorsprong en hun doel. Er is geen leven zonder deze God. Zelfs niets is er wat God hen niet geeft. Maar God heeft alles wel met een doel gemaakt. Hij is niet een vage God die wel voor alles zorgt waarbij het niet uitmaakt of je Hem kent en liefhebt. Nee, God schiep uit één mens, uit één bloed, het hele menselijke geslacht met de opdracht om de aarde te bevolken en Hem te eren. Hij bepaalde waar ze wonen. Alles vond en vindt plaats op Zijn tijd en op Zijn wijze. Maar wel met het hoge doel dat men overal op aarde de Heere zou dienen en eren, vers 27. Daarvoor moeten ze Hem wel kennen en erkennen als hun Schepper. Het is in dit verband voor ons belangrijk eraan vast te houden dat God op de eerste bladzijden van Zijn Woord aan heel de wereld laat weten, dat Hij als Schepper van hemel en aarde alles in zes dagen heeft geschapen. Tot Zijn eer. In de evolutieleer - ook als deze een door God geleide evolutie betreft - komt God niet tot Zijn eer. Want God Zelf zegt in Zijn Woord Wie Hij werkelijk is en hoe Hij naar waarheid geëerd wil worden. Alle mensen zijn van Gods geslacht: door Hem gemaakt, tot Zijn eer. Maar het verstand van de mens is door de zondeval verduisterd. Zo tasten de mensen van Athene in het duister, maar vinden Hem niet. Het evangelie heeft hen tot nu toe niet bereikt. Er schijnt tot nu toe nog geen licht in de duisternis. Maar nu ze door Paulus Gods Woord horen, nu moeten ze God zoeken. Want nu laat Hij Zich vinden. Paulus trekt daarbij nog extra hun aandacht door in vers 28 twee van hun dichters te citeren. Om ze te laten beseffen dat hun leven, hun bewegen, hun bestaan niet uit de mensen zelf opkomt. Er moet een God zijn! Van Paulus horen ze niet alleen Wie die Schepper is. Maar ook dat Hij geëerd wil worden als God. Zo schijnt nu het licht in de duisternis. Maar zullen ze dat licht grijpen? Willen ze Hem nu echt vinden? God heeft recht op elk mens, die Hij geschapen heeft. Op elk volk. Dat leert je anders te kijken naar wereldse mensen, naar vreemdelingen en vluchtelingen: ook zij zijn schepselen van God, als Zijn beeld geschapen tot Zijn eer. Onze taak is dan toch om ook hen te vertellen van de ene ware God als de Schepper van hemel en aarde? Hij wil zo de mensen oproepen om Hem te zoeken en te vinden. Laten ook wij het licht van dit evangelie verspreiden. Paulus in Athene
Paulus voor de Areopagus
God de Schepper van kosmos en adem