Bid maar elke avond: Heere, geef mij een nieuw hartje. Dat krijgen kinderen op een reformatorische school van hun onderwijzers vaak mee. Soms wordt op school een Bijbelverhaal afgerond met het advies: je mag alles vergeten als je dit ene maar onthoudt om te bidden: Heere, geeft mij een nieuw hartje. Je krijgt de indruk dat deze boodschap er bij de kinderen wordt ingehamerd. Ook volwassen kerkleden van bijvoorbeeld de Gereformeerde Gemeenten of de Hersteld Hervormde Kerk krijgen dit advies soms mee. Waar komt dit vandaan? Is het Schriftuurlijk? Wat is de bedoeling ervan? Aangezien er ook veel van onze kinderen naar reformatorische scholen gaan, vraagt dit onderwerp serieuze aandacht. Het krijgen van een nieuw hart is op zichzelf genomen een Schriftuurlijk gegeven. Het is onmisbaar voor je zaligheid. In Ezechiël 11:19 en 36:26 wordt duidelijk gesproken van het schenken van een nieuw hart. Maar in welk kader staat het daar? Het gaat daar om een belofte van God die hoort bij het nieuwe verbond in Christus, zoals dat ook duidelijk wordt in Hebr. 8, dat Jeremia 31 citeert. Deze belofte is allereerst gedaan aan het oude verbondsvolk Israël. Israël had zich ongehoorzaam getoond aan het oude verbond dat God met hen had gesloten bij de Sinaï. Eeuwenlang had het naast de HEERE de afgoden gediend. Hun hart bleek een hart van steen: er was geen liefde tot God, er was geen waar geloof, maar een dood geloof. Nog wel religiositeit, maar geen hartelijk levend geloof. Daarom had God hen tenslotte in ballingschap geleid. Juist in die tijd profeteerden de profeten Jeremia en Ezechiël het Woord van de HEERE. Ze mochten in de ellende van de ballingschap ook een heilsboodschap doorgeven over een nieuw verbond als vernieuwing van het oude verbond. Daarbij zouden ze ook een hart van vlees krijgen in plaats van een hart van steen. Een vlezen hart is een levend hart, dat wel vol liefde uitgaat naar de Heere; een hart dat leeft bij de vergeving van de zonde, en dat in dankbaarheid de Heere wil dienen. Een hart waarop de wet staat geschreven, dat wil zeggen een hart dat de Heere wil dienen overeenkomstig Zijn Woord. Hebreeën 8 maakt duidelijk dat dit verbond er is gekomen met het volbrengen van het offer van de Heere Jezus Christus als de Middelaar van het nieuwe verbond. Hij legde op Golgotha zijn bloed onder dit nieuwe verbond van het nieuwe hart. Het bloed van de verzoening en reiniging van de zonden. Hij deed daarvoor ook Zijn Heilige Geest uitstorten, om ons verstand te verlichten en ons hart te vernieuwen. Deze Geest schrijft Gods wet op ons hart, zodat we weer naar Gods wil en tot Zijn eer gaan leven. Dat nieuwe hart staat dus geheel in het teken van Gods verbondsbeloften in Christus, die gelden voor Israël en voor allen die ertoe geroepen worden. Zo heeft Petrus dit ook verkondigd op de Pinksterdag in Hand. 2:39. Hoe ontvangen deze mensen dan die beloften? Daarvoor moeten we letten op wat Petrus eerst antwoordt op de vraag van de omstanders die diep in hun hart zijn geraakt door zijn toespraak over de Christus, die zij gekruisigd hadden, en daarom vragen wat ze moeten doen. Hij zegt dan niet: ga maar bidden om een nieuw hart, maar (Hand. 2:38): Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus. Als ze zich bekeren van hun ongeloof en van harte hun Heiland aannemen, die hen zalig kan maken, zullen ze ook al de hun toegezegde beloften ontvangen, die Petrus vervolgens noemt: Hoe moeten wij in onze situatie het krijgen van een nieuw hart verstaan? Dat nieuwe hart van vlees wijst op de werking van de Heilige Geest, Die is uitgestort met Pinksteren op Christus' kerk van het nieuwe verbond. Hij woont en werkt daar. Door en met Gods Woord schenkt Hij daar geloof. Ook bewerkt Hij daar wedergeboorte en doorgaande bekering uit in de harten van de gelovigen. Geloof en bekering horen bij elkaar, het zijn verschillende aspecten van hetzelfde werk van de Heilige Geest. Wedergeboorte en bekering zijn niet iets eenmaligs, maar zijn een doorgaand proces dat de Geest is begonnen in het leven van de gelovige. Met vallen en opstaan zal de gelovige dan gaan van kracht tot kracht. Er zal volharding nodig zijn en groei. Het is niet zo dat je eenmaal een nieuw hart krijgt en dan 'klaar' bent. Steeds zal er weer bekering en vernieuwing nodig zijn. Zolang je op aarde leeft zal dagelijks de oude mens in je gedood moeten worden en de nieuwe opstaan. Hebben wij als mens daar dan een rol in, of moeten we maar afwachten? Daarvoor moeten we zien wat Gods verbond inhoudt. Dat wordt heel kort en krachtig allesomvattend aangegeven in Hebr. 8:10 Het eerste deel De beloften dat in Christus vergeving van zonde en het eeuwige leven met God wordt geschonken. De beloften dat er reiniging is van ons hart en het geschenk van de Heilige Geest. Het tweede deel Dat is de nieuwe gehoorzaamheid die de Heere vraagt van een ieder bij wie Hij het nieuwe verbond bezegelt met de doop. Zo sprak Petrus dit uit. De weg die nodig is voor de vervulling van Gods beloften, vraagt dus wel degelijk Het nieuwe hart dat de Heere geeft, heeft dus betrekking op de verbondsgave en werking van de Heilige Geest, die in de gelovige levensvernieuwing werkt. Maar dat mag niet worden losgemaakt van de verbondseis om te geloven in Jezus Christus en die gekruisigd en je te bekeren. Die eis staat wel op de belofte van de Heilige Geest, dat wil zeggen God Zelf zorgt ervoor dat het mogelijk is, om te geloven en ons te bekeren. In de verwachting dat God zijn belofte waarmaakt, zullen we ons moeten bekeren. Als je dus bidt om een nieuw hart, zonder dat je je wilt bekeren of zonder geloof, dan zal dat gebed niet worden verhoord. Afwachtend bidden is niet actief verwachten. Afwachtend bidden is niet met heel je hart, je ziel, je verstand en al je krachten de drie-enige God willen aanhangen. Zijn beloften aannemen. Alleen met een hart dat het van God verwacht kun je vergeving ontvangen en eeuwig leven. Ja, dan zul je daarbij wel God om hulp moeten vragen, Zijn werk in je. Maar niet af-wachtend of het ooit zover komt, maar ver-wachtend, dat God zijn beloften werkelijk waarmaakt. Als ouders zul je daarom je kinderen aansporen om hun zonden te belijden en om vergeving te vragen. Dat ze bidden of de Heere voor ze wil zorgen en of Hij ze helpt om tot Zijn eer te leven. Dan laat je ze bidden voor de kerk. Zo leren ze om God tot een zoon te zijn. Bij het ouder worden zullen ze ook steeds mogen uitgaan van de rijke beloften die bij hun doop zijn verzegeld. Dan komt het erop aan, om daar nu ook zelf Amen op te zeggen. Dan omhelzen ze Christus als hun Heiland en beloven ze zich te onderwerpen aan God de Vader. Ja, dan zullen ze Hoe komt het nu dat de reformatorische scholen en kerken dit anders zien? Dat heeft te maken met een andere visie op het verbond. Ook al gebruikt met hetzelfde doopsformulier, het verbond wordt door hen anders ingevuld. Men ziet Gods eigenlijke verbond niet als een verbond met de gelovigen en hun kinderen, maar als een verbond tussen God en de uitverkorenen. De niet uitverkoren gelovigen in de kerk bevinden zich dan wel op 'het erf van het verbond', maar delen niet echt in het verbond. Een gedachte die niet Schriftuurlijk is. Volgens hen kan het genadeverbond dan ook niet verbroken worden, want het is met de uitverkorenen gesloten. De Bijbel leert anders. We zien namelijk dat het verbond met Abraham en later met Israël door Gods kinderen wel verbroken kan worden. Daarop komt dan Gods straf. Zo staat het ook met het nieuwe verbond. We lezen dit bijvoorbeeld in Rom. 11:19-23, waar gesproken wordt over het verbond met gelovigen uit de heidenen na de verbondsbreuk van Israël. Het verbond wordt daar vergeleken met een boom die takken heeft, de stam is Israël van het oude verbond, de takken zijn de leden van het nieuwe verbond. Die takken kunnen afgebroken worden. Niet de uitverkorenen maar zij die geloven en hun kinderen, worden geënt. Het is duidelijk dat lidmaat zijn van Gods verbond, niet garandeert dat je zalig wordt. Daarvoor is waar geloof nodig. Wel zijn de verbondsbeloften van God onberouwelijk, maar die zul je in waar geloof moeten aannemen en blijven aannemen. De reformatorischen zien dat dus anders, zij willen uitgaan van de uitverkiezing. Bij hen moet iedereen eerst nagaan of hij uitverkoren is. Dat hangt uiteraard van Gods raadsbesluit van voor de grondlegging der wereld af (Ef. 1:4). Aan dat goddelijk besluit kun je niets veranderen. Zolang je niet zeker weet of je uitverkoren bent, weet je volgens hen dan ook niet zeker of je echt in het verbond bent opgenomen. En dus weet je dan ook niet of de verbondsbeloften wel echt voor jou zijn. Ja, zelfs weet je dan niet of Christus wel voor jou is gestorven. Je kunt dan ook niet pleiten op het verbond en het offer van Christus, zolang je niet zeker bent van je uitverkiezing. Volgens de reformatorischen is het een lange weg om die zekerheid te krijgen. Het begint met de eis dat je inziet en duidelijk verklaart, dat je verdoemd bent vanwege je vele zonden. Daarvoor heb je Gods wet. Met die ellendekennis heeft de Geest dan in jou wedergeboorte gewerkt, zodat je een nieuw hartje krijgt. Maar dat is dan nog maar het begin. Want het geloof in Christus vraagt dan een volgende stap. Daarvoor moet je dan volgens sommigen weer een bijzondere openbaring of een bijzonder teken krijgen. Bij voorbeeld gevoelens van grote nood, van diep verlangen naar Christus, of 'ziek' zijn van liefde. Het mag duidelijk zijn dat deze leer velen angstig en onzeker maakt. Alleen mensen die de hoogste trap hebben bereikt, de verzekerden en bevestigden, die mogen aan het avondmaal. Anderen zeker niet want je kunt je anders toch nog een oordeel eten en drinken. Zelfs als je 'gelooft' kun je nog te horen krijgen dat je dan nog niet weet of de Heere Christus en Zijn genade wel voor jou is. Je moet eerst maar laten zien of je daar wel voor in aanmerking komt. En dus maar veel bidden en afwachten of je het allemaal alsnog mag ontvangen. Broeders en zusters, wat is dit een angstig makend evangelie, deze leer van lijdelijkheid en bevindelijkheid. Dit is niet het evangelie van de Schrift. Dat evangelie moet overal verkondigd worden met bevel van geloof en bekering. Dat evangelie roept. Dat evangelie staat vol van beloften voor wie tot het verbond behoren, dat God in Christus heeft gesloten met de gelovigen. Toen Nicodemus hoorde dat alleen zij die door de Geest wedergeboren zijn het Koninkrijk der hemelen kunnen binnengaan, vroeg hij: 'hoe kunnen deze dingen gebeuren?' (Joh. 3:9). Toen zei Jezus niet: ga na of je uitverkoren bent. Of bidt maar om een nieuw hart. Nee, de Heere Jezus zegt tot Nicodemus als verbondskind, Ja, we weten dat er 'velen geroepen zijn, en maar weinigen uitverkoren' (Matt. 22:14). Maar dat maakt de roeping niet minder ernstig. Het is Gods roeping in Christus die juist door de doop des te sterker op je afkomt. Omdat de Heere Christus erin naar je toekomt met al zijn beloften. Als je Hem dan afwijst omdat je nog geen zekerheid in jezelf vindt, terwijl Hij zich aan je geeft, hoe ernstig is dat! Dan geldt Hebr. 12:25: Voor de achtergrond van deze bevindelijk reformatorische leer verwijs ik u naar een serie van 6 artikelen van mij die in 2008 in Wat geeft het een rust en vreugde, dat wij mogen uitgaan van het verbond dat God met ons en onze kinderen heeft gesloten. Geen bevindelijke benadering van 'ben ik al een bekeerde'? Geen lijdelijke benadering van: 'och mocht het eens staan te gebeuren', of: 'laat ik in ieder geval maar bidden om een nieuw hart'. Bij déze verbondsmatige benadering zeg je vol blijde verwondering: ik mag uit genade een verbondskind zijn! Gods (doop-)zegel rust op mij: ik weet dat ik het eigendom ben van mijn Heiland. Voor mij zijn daarom al Gods heerlijke beloften bestemd. Daarom weet ik mij geroepen om mij elke dag te bekeren en in geloof te schuilen bij mijn Heiland en op Mijn God te vertrouwen. Daarbij weet ik dat mijn geloof het werk van de Heilige Geest in mij is, waarvoor ik ook elk dag bidt. Als ik dat mag blijven doen in de kracht van de Heilige Geest, weet ik zeker, dat al Gods beloften voor mij in vervulling gaan. Deze verbondsmatige benadering gaat uit van de roeping die God via Zijn Woord en zijn sacrament op elk kerklid doet uitgaan. Deze benadering eindigt dan met de zekerheid van geloof en uitverkiezing. Maar dat is geen beginpunt. Nee, we beginnen te wijzen op wat Gòd ons belooft en van ons vraagt, zoals geopenbaard in zijn Woord. Hij vraagt niet of wij willen uitzoeken wie wel en wie niet uitverkoren is. Hij vraagt daarbij van ons geloof en geloofsgehoorzaamheid. Zoals Deut. 29:29 dit zegt over de verborgen dingen waaronder ook Gods uitverkiezing: Laten we toch deze verbondsmatige omgang met de Heere onze kinderen bijbrengen. Ze zijn al zonder het te weten in Christus geheiligd, zegt ons doopsformulier. Ze zijn door Hem afgezonderd om tot een levend lid van Zijn gemeente te worden. Ja, dat laatste is het werk van de Heilige Geest in het verborgene (Filip. 2:13, DL II/IV art.12). Maar de verantwoordelijkheid ligt wel bij onszelf. Om met vrees en beven aan onze zaligheid te werken (Filip. 2:12). En om ons te beijveren onze roeping en verkiezing vast te maken (2 Petr. 1:10). Daarbij zullen we onze kinderen de weg dienen te wijzen en hen een goed voorbeeld zijn. Kritiek op de lijdelijkheid en pleiten voor een verbonds-matige visie wordt in deze bevindelijke kerken vaak weggezet als remonstrants, arminiaans of evangelisch. Men wil ook niets weten van de verbondsvisie, zoals die in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is beleden tegenover de leer van Kuyper. Men ziet dat als verbondsautomatisme, waarbij de mens die gedoopt is automatisch zalig wordt. Toch heeft de kritiek op lijdelijkheid en bevindelijkheid over de jaren heen ook intern binnen de Gereformeerde Gemeenten vorm gekregen in het verschijnen van verschillende boeken. Maar de auteurs ervan werden monddood gemaakt. Toch is de kritiek niet helemaal verstomd. Zo verscheen vorig jaar een vlammend pleidooi van een evangelist van de Gereformeerde Gemeenten om nu eens te stoppen met het bidden om een nieuw hartje. (www.refoweb.nl/vragenrubriek/23091/de-hemel-van-koper/). Hij spreekt van een Het is belangrijk om waakzaam te zijn als je je kinderen naar een reformatorische school stuurt. Het is niet zonder risico. De jonge hartjes van onze kinderen zijn gevoelig voor wat ze van de juf of de meester te horen krijgen. Het is ook omkleed met veel goeds. Maar daarom kan ook het verkeerde van lijdelijkheid en bevindelijkheid door onze kinderen voor waar worden gehouden. Het inhameren van bidden om een nieuw hartje kent daarom zeker zijn gevaren. De ouders zullen hun kinderen direct moeten begeleiden met de gezonde leer van de Schrift, hoe jong ze ook zijn. Daarbij is het wijzen op hun doop van grote betekenis. Reformatorische scholen bieden veel goeds met name als het gaat om Bijbelkennis en levensstijl. De waar-schuwing voor hun verkeerde verbondsvisie hoeft niet te betekenen dat onze kinderen dan maar naar een vrijgemaakte of algemeen christelijke school moeten worden gestuurd. Het zal altijd een afweging blijven tussen positieve en negatieve invloeden, zolang we geen eigen scholen hebben. Het meest belangrijke blijft toch het onderwijs dat de ouders Schriftuurlijk
Nieuwe verbond in Christus
Wat moeten wij doen?
Werk van de Heilige Geest
Eis van het verbond
Verwachten en niet afwachten
Verbond met de gelovigen
Verbond met de uitverkorenen?
Angstig en onzeker
Gelooft!
Verbondsmatige benadering
Kritiek
Onze kinderen