Niet in zonde leven


1 Joh. 3:4-6:Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid. En u weet dat Hij geopenbaard is om onze zonden weg te nemen; en zonde is er in Hem niet. Ieder die in Hem blijft, zondigt niet; ieder die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.

Wetteloosheid

Wat Johannes schrijft in vers 3 over onze reiniging, wordt hier nader verklaard.

Reiniging betekent met name niet blijven zondigen, de zonde niet in je laten heersen, maar ertegen strijden. Belangrijk daarbij is dat we zien wat zonde is. In haar aard is zonde het verbreken van de wet, wetteloosheid. Wie zonde doet, gaat in tegen de wet. De wet is hier de maatstaf die God aanmeet wat Hem welbehaaglijk is en wat Hem vertoornt. Alle zonde is overtreden van de wet die God heeft ingesteld. Daardoor staat men voor God schuldig.

Je kunt de zonde niet luchtig opvatten, met het idee: ja, we zijn allemaal zondaars. Alsof je daar niets tegen kunt doen. Nee, de zonde is in wezen bondsbreuk omdat je Gods verbondswet overtreedt. De zonde hoort niet, past niet bij God. Gods majesteit en heiligheid worden door de zonde aangetast. In Rom. 8:7 noemt Paulus zonde als denken van het vlees, vijandschap tegen God. Daarom kun je als kind van God ook niet in de zonde blijven.

Je kunt met God geen gemeenschap hebben als je de zonde aanvaardt, goedpraat of bagatelliseert. Dan degradeer je God en zijn verbondswet. Ja, dan blijf je tegenover God staan.

God Zelf neemt de zonde ernstig op. Zo ernstig dat Hij deze niet alleen wetteloosheid noemt, maar ook dat Hij de zonde niet ongestraft laat. Hiervoor heeft Hij zelfs Zijn eigen Zoon de bittere dood van het kruis doen sterven. Om die zonden weg te nemen.

Dat te weten is een reden te meer om als kind van God tegen de zonde te willen blijven strijden.

Wegnemen van de zonde

Nu herinnert Johannes zijn lezers in vers 5 aan de komst van Jezus Christus als het Lam van God dat verschenen is om de zonden van de wereld weg te nemen (Joh. 1:29). Daarvoor moest Jezus Christus, in wie geen zonde is, onze zonden op zich nemen.

Johannes noemt dit als een voltooide zaak: Jezus deed dit in zijn leven op aarde, op Golgotha.

Zo ook Paulus in 2 Kor. 5:21:

Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.

En Petrus in 1 Petr. 2:24:

Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen.

Johannes spreekt zich hier dus duidelijk uit over het plaatsvervangend betalen van de Heere Jezus van onze zondeschuld, waardoor wij weer verzoend zijn met God. Jezus deed dit voor ons terwijl Hij zelf zonder zonde was (Hebr. 4:15; 7:26). Nu Hij de zonde heeft weggedragen, is Hij nog steeds zonder zonde. Hij was, is en zal altijd zonder zonde zijn. Juist daarom zullen ook wij, voor wie Hij met zijn leven betaald heeft, ons niet meer onder de zonde stellen, niet in de zonde blijven.

Wij zullen Hem toch gelijk zijn, in en voor Hem leven en ons daarom reinigen van de ongerechtigheid (vers 3)?

In Hem blijven

Ware gemeenschap hebben met Christus, het in Christus zijn en blijven, brengt met zich mee dat we een afkeer hebben van zonde en ongerechtigheid. We blijven niet zondigen, we leven er niet in. Omdat we nu in Christus leven. Christus en zonde staan tegenover elkaar net zoals God staat tegenover zonde. Het licht heeft geen gemeenschap met de duisternis (1:5).

Het gaat hier niet om het hebben gedaan van zonde, maar het blijven doen van zonde, het doorgaan met zondigen. Als gelovigen struikelen wij geregeld, dat weet Johannes ook (1:8,10). Maar door het geloof blijven wij er niet in. Want door te schuilen bij het bloed van Christus met belijdenis van onze zonden, worden we gereinigd door het bloed van Christus (1:9). Hij is dan onze Voorspraak (2:1). In de kracht van zijn Geest breken we dan steeds weer met de zonde. Waar geloof in Christus betekent daarom dat de zondemacht ons niet meer beheerst, maar dat Christus het voortaan in ons leven te zeggen heeft (Gal. 2:20).

In de zonde blijven

Hoe anders is het gesteld met wie doorgaat met zondigen (vers 6b). De werkwoordsvorm duidt op een blijvende actie: voortgaan. Door in zonde te leven, laat men zien dat er geen gemeenschap is met Christus. Geen ware gemeenschap. Je kunt dan nog wel over Christus spreken, maar door in de zonde te blijven, blijkt dat er geen liefdesgemeenschap is met Hem.

Johannes zegt: je hebt Hem dan niet gezien en niet gekend. Dat wil zeggen: je hebt Hem niet voor ogen als de Zaligmaker die zijn leven voor je heeft gegeven om je van de zonde te verlossen. Je hebt Hem niet waarlijk gekend en erkend. Er is geen vertrouwelijke omgang met Hem.

Al de woorden in deze brief van Johannes raken ons hart. Ze dringen door tot het wezen van ons geloof. Alles komt neer op de vraag: is er bij ons ware geloofsgemeenschap met God en Christus, of niet? Leven we waarlijk in het licht en in de liefde van God in Christus, of doen we alsof? Zijn we echte christenen of naamchristenen?