Wat Johannes schrijft in vers 3 over onze reiniging, wordt hier nader verklaard. Reiniging betekent met name niet blijven zondigen, de zonde niet in je laten heersen, maar ertegen strijden. Belangrijk daarbij is dat we zien wat zonde is. In haar aard is zonde het verbreken van de wet, wetteloosheid. Wie zonde doet, gaat in tegen de wet. De wet is hier de maatstaf die God aanmeet wat Hem welbehaaglijk is en wat Hem vertoornt. Alle zonde is overtreden van de wet die God heeft ingesteld. Daardoor staat men voor God schuldig. Je kunt de zonde niet luchtig opvatten, met het idee: ja, we zijn allemaal zondaars. Alsof je daar niets tegen kunt doen. Nee, de zonde is in wezen bondsbreuk omdat je Gods verbondswet overtreedt. De zonde hoort niet, past niet bij God. Gods majesteit en heiligheid worden door de zonde aangetast. In Rom. 8:7 noemt Paulus zonde als denken van het vlees, vijandschap tegen God. Daarom kun je als kind van God ook niet in de zonde blijven. Je kunt met God geen gemeenschap hebben als je de zonde aanvaardt, goedpraat of bagatelliseert. Dan degradeer je God en zijn verbondswet. Ja, dan blijf je tegenover God staan. God Zelf neemt de zonde ernstig op. Zo ernstig dat Hij deze niet alleen wetteloosheid noemt, maar ook dat Hij de zonde niet ongestraft laat. Hiervoor heeft Hij zelfs Zijn eigen Zoon de bittere dood van het kruis doen sterven. Om die zonden weg te nemen. Dat te weten is een reden te meer om als kind van God tegen de zonde te willen blijven strijden. Nu herinnert Johannes zijn lezers in vers 5 aan de komst van Jezus Christus als het Lam van God dat verschenen is om de zonden van de wereld weg te nemen (Joh. 1:29). Daarvoor moest Jezus Christus, in wie geen zonde is, onze zonden op zich nemen. Johannes noemt dit als een voltooide zaak: Jezus deed dit in zijn leven op aarde, op Golgotha. Zo ook Paulus in 2 Kor. 5:21: En Petrus in 1 Petr. 2:24: Johannes spreekt zich hier dus duidelijk uit over het plaatsvervangend betalen van de Heere Jezus van onze zondeschuld, waardoor wij weer verzoend zijn met God. Jezus deed dit voor ons terwijl Hij zelf zonder zonde was (Hebr. 4:15; 7:26). Nu Hij de zonde heeft weggedragen, is Hij nog steeds zonder zonde. Hij was, is en zal altijd zonder zonde zijn. Juist daarom zullen ook wij, voor wie Hij met zijn leven betaald heeft, ons niet meer onder de zonde stellen, niet in de zonde blijven. Wij zullen Hem toch gelijk zijn, in en voor Hem leven en ons daarom reinigen van de ongerechtigheid (vers 3)? Ware gemeenschap hebben met Christus, het in Christus zijn en blijven, brengt met zich mee dat we een afkeer hebben van zonde en ongerechtigheid. We blijven niet zondigen, we leven er niet in. Omdat we nu in Christus leven. Christus en zonde staan tegenover elkaar net zoals God staat tegenover zonde. Het licht heeft geen gemeenschap met de duisternis (1:5). Het gaat hier niet om het hebben gedaan van zonde, maar het Hoe anders is het gesteld met wie doorgaat met zondigen (vers 6 Johannes zegt: je hebt Hem dan niet gezien en niet gekend. Dat wil zeggen: je hebt Hem niet voor ogen als de Zaligmaker die zijn leven voor je heeft gegeven om je van de zonde te verlossen. Je hebt Hem niet waarlijk gekend en erkend. Er is geen vertrouwelijke omgang met Hem. Al de woorden in deze brief van Johannes raken ons hart. Ze dringen door tot het wezen van ons geloof. Alles komt neer op de vraag: is er bij ons ware geloofsgemeenschap met God en Christus, of niet? Leven we waarlijk in het licht en in de liefde van God in Christus, of doen we alsof? Zijn we echte christenen of naamchristenen?Wetteloosheid
Wegnemen van de zonde
In Hem blijven
In de zonde blijven