De vader van de Nederlands Gereformeerde Kerken


Proefschrift van Ab van Langevelde, In het klimaat van het absolute, C. Veenhof (1902-1983), Leven en werkBij deze recensie betrek ik ook die van dr. J. Douma, die hij op zijn website publiceerde.

Kerkgeschiedenis

Een boeiende, diepgravende levensbeschrijving van een van de centrale figuren uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken van de laatste eeuw. Ik heb het in één adem uitgelezen.

Op zichzelf is het al een verrijking een biografie te lezen. Ik ben er al vroeg mee begonnen. In 1944 verscheen van de hand van de in de Gereformeerde Kerken bekende schrijver Rudolf van Reest (K.C. van Sponsen) een biografie van Mr. Willem Bilderdijk, Willem Bilderdijk. Ik heb het toen geboeid gelezen en dat zette de trend voor mijn kennismaking met grote figuren in de geschiedenis: componisten, dichters, geleerden, met name theologen en vooral ook staatslieden. De laatste was over Truman, president van de Verenigde Staten.

Het boek over C. Veenhof had uiteraard mijn bijzondere belangstelling. Een groot deel van zijn werkzame leven, ongeveer van 1937 af, heb ik bewust meegemaakt. 70 jaar geleden deed ik tentamen bij hem op zijn studeer-kamer in zijn woning in Kampen. Vol trots toonde hij mij na afloop van het tentamen een werkelijk indrukwekkende verzameling boeken en tijdschriften - als geen ander was hij werkelijk thuis in de geschriften van theologen uit verleden en heden.

Hebt u het Corpus Reformatorum (de verzamelde werken van alle reformatoren, dus veel meer dan alleen de Calvini Opera) weleens gezien? `Nee professor, hebt u die?´ Kijkt u maar: daar staat het - een onafzienbare rij kostbare folianten.

Hij was als geen ander erin thuis - dat was zijn kracht, maar tegelijk ook zijn zwakheid. Het betekende dat hij op anderen leunde, zoals dat in zijn leven steeds weer bleek. Van Langevelde spreekt zelfs van steunberen.

Dat bepaalde ook zijn plaats in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken. Een biografie vertelt de levensgeschiedenis van een mens, hoe in dat leven de ontwikkeling is geweest, welke vrucht het heeft afgeworpen, wat de sterke en de zwakke kanten van zijn karakter zijn.

Dat is op zichzelf interessant en een recensent kan daarop ingaan en tot een bepaald oordeel komen, al of niet in overeenstemming met dat van de biograaf.

Maar wij hebben hier te doen met een belangrijke figuur in de geschiedenis van Christus´ kerk. Hoe is dat bonte leven met alle afwisselingen, opvattingen en tendensen van invloed geweest op de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken?

Om met de deur in huis te vallen: Van Langevelde deelt in zijn dissertatie als gewoonlijk iets mee over zijn eigen leven en vooral over zijn plaats in de kerken waartoe hij behoort en dat zijn de Nederlands Gereformeerde Kerken, nader de Tehuisgemeente in Groningen. En op enkele plaatsen in zijn boek meent hij Veenhof te eren door hem te noemen de Vader van de Nederlands Gereformeerde Kerken. En hij wil nu dat leven samenvatten onder het aspect van Veenhofs leven: in het klimaat van het absolute.

Uiteraard komt voortdurend de eigen beoordeling van de schrijver tevoorschijn. Daar heeft hij recht op, temeer daar hij op een indrukwekkende wijze uit allerlei archieven achtergrondinformatie doorgeeft, die tot nu toe niet of slechts gedeeltelijk bekend was.

Meteen bij het begin van deze recensie wil ik mijn waardering uitspreken voor de objectiviteit van de auteur met betrekking tot Veenhof ondanks zijn verering voor hem, ook ten aanzien van de ontwikkelingen die ertoe leidden dat Veenhof moest terugtreden als hoogleraar. Daarbij probeert hij in zijn beschrijving van de tegenovergestelde overtuigingen aan beide zijden van het conflict recht te doen.

Een en ander betekent dat het er vooral om moet gaan of de geschiedbeschrijving over de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is gegeven overeenkomstig de normen voor de beschrijving van de kerkgeschiedenis. Daarover ontbreekt in deze dissertatie een verantwoording ten opzichte van de bijzondere eisen die een Schriftuurlijke kerkgeschiedenis stelt. Zo mis ik onder meer wat J. Kamphuis hierover heeft gepubliceerd. Want het gaat wel over de weg die Christus in Zijn arbeid tot vergadering van Zijn kerk in de laatste eeuw is gegaan. Langs de weg van allerlei conflicten, van allerlei trouw en ongehoorzaamheid heen heeft Hij Zijn kerk vergaderd, beschermd en onderhouden. Onder dat gezichtspunt moet de kerkgeschiedenis beschreven worden, ook die van de laatste eeuw.

Het begin

Het eerste begin van die geschiedenis herinner ik mij uit wat wij toen beleefden. Meermalen heb ik in de veertiger jaren cruciale vergaderingen van de Generale Synode te Utrecht als toehoorder meegemaakt, samen met andere studenten, zowel uit Kampen als uit Amsterdam, wat vóór en na de vergaderingen onder elkaar levendige discussies opleverde. Want wij maakten de voorgeschiedenis van de Vrijmaking mee. Die resulteerde in de leeruitspraken, die van meet af aan bindend werd verklaard. Ze moesten gelezen worden in het licht van het zogenaamde Preadvies en de Toelichting en werden als `goddelijke waarheden´ gepresenteerd. En als een synode overtuigd is van die karakteristiek, kan zij niet anders doen dan deze bindend opleggen, met de eis dat die waarheden moeten worden beleden en dat het niet aanvaard kan worden dat ze op enige manier bestreden worden, op straffe van schorsing en afzetting en toesluiting tot de weg naar het ambt van predikant.

Toen al voelden wij ons onprettig bij de houding van Veenhof. Wij wisten eigenlijk niet goed wat we aan hem hadden.

In de dissertatie horen wij nu meer bijzonderheden over Veenhofs pogingen een soort compromis te sluiten.

Steunberen

De auteur wijst erop dat Veenhof te lang geaarzeld heeft voor hij zich vrijmaakte. Dat gebrek aan doortastendheid, aan het gaan in eenzelfde koers, het denken en handelen uit één vaste overtuiging, had zijn oorzaak in het gebrek aan zelfstandigheid. Dat is van meet af aan zo geweest. Maar vooral het plotseling overlijden van Schilder en Holwerda heeft heel veel invloed op hem gehad. Mannen op wie hij steunde, ontvielen hem. Hij zag dat sterven als een godsoordeel, niet over de Vrijmaking zelf, maar wel over de zijns inziens liefdeloze sfeer binnen de vrijgemaakte kerken. We lezen dat hij na het sterven van Schilder en Holwerda in een depressie kwam, de derde, en een tijd doormaakte met een sterk doodsverlangen.

Leunde hij eerst sterk tegen Schilder, Vollenhoven en Janse aan, daarvoor in de plaats kwam dr. Jager.

Hij heeft verschillende van die depressies gehad, vooral als het tegenzat. Dat begon al in zijn Spakenburgse tijd, toen hij daar diende bij het onderwijs. Verder enkele maanden na zijn begin met de studie in Kampen in 1926, aan het eind van zijn studie in 1931 moest hij op advies van de huisarts zich vooral hoeden voor opwinding. In 1943 was hij weer enkele maanden uit de running. Hij was toen ruim 40 jaar oud en was toen al op.

De conclusie van Van Langevelde is dat daaruit blijkt dat het klimaat van het absolute ongezond is. Mijns inziens is dat geen conclusie, maar het resultaat van een vooringenomen standpunt over het absolute in de kerken en zonder dat duidelijk te definiëren en te bewijzen.

Daar kwam bij dat hij door zijn benoeming tot hoogleraar en taak kreeg toebedeeld die in feite te zwaar voor hem was. Hij heeft het heel moeilijk gehad met die benoeming, omdat hij van zichzelf wist er niet bekwaam voor te zijn. Hij stelde dan ook zijn beslissing steeds weer uit, totdat hij door de curatoren gesommeerd moest worden nu toch echt tot een beslissing te komen inzake het aanvaarden van die benoeming.

Inderdaad was Veenhof geen zelfstandig theoloog. Dat was niet alleen een uitvloeisel van zijn afhankelijkheid van grote mannen, maar ook van zijn theologische ontwikkeling. Van Langevelde noemt hem zelfs een groothandelaar in citaten. En kort na zijn optreden als hoogleraar verscheen in de studentenalmanak een karikatuurtekening waarop Veenhof afgebeeld staat met onder zijn ene arm een bundel bladen en aan de andere kant een grote schaar.

Het absolute

De auteur tracht de tragische gang van zaken in het leven van Veenhof weer te geven als het gevolg van het `absolute´ in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt van al die jaren. Het zou te wijten zijn aan dat absolutisme, dat Veenhof dikwijls ziekteverlof moest vragen.

Nu moeten we vaststellen dat hij verzuimt scherp te definiëren waarin dat absolute dan bestond en hoe dat door Veenhof zou zijn doorzien en wat Veenhof daarover heeft geoordeeld. Eerst dan kan ook heel duidelijk de vraag beantwoord worden of Veenhof terecht zich zo heeft opgesteld, dat het wel móest komen tot een afscheid.

Nu is het boek van Van Langevelde niet maar een interessant boek om allerlei ontwikkelingen te leren kennen en ook om het leven van een omstreden leider te beschrijven, maar het is vóór alles een dissertatie. En daarin is een eerste vereiste dat de promovendus duidelijk aangeeft welke vraagstelling hij aan de orde stelt. En zelfs als hij al in de titel aangeeft wat de uitkomst is van zo´n onderzoek, namelijk confrontatie met en beïnvloeding door het `absolute´ is het een eerste vereiste dat dat begrip zorgvuldig wordt gedefinieerd en uitgewerkt. En dat is een wetenschappelijk manco, niet alleen van de promovendus, maar ook van de promotor.

Ook Douma wijst erop in zijn recensie:

Het is m.i. een duidelijke leemte in het boek van Van Langevelde dat hij hier telkens in negatieve zin over het klimaat van het absolute spreekt, zonder ons precies te vertellen wát voor kwaad er dan in schuilt.

Juist omdat deze biografie onlosmakelijk is verbonden met de beschrijving van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is het wel een eerste vereiste van een rechtvaardige geschiedbeschrijving die kenschetsing van het `absolute´ als bepalend voor die kerkgeschiedenis niet alleen af te wijzen, maar ook te beoordelen overeenkomstig Schrift en belijdenis.

Nu wil ik ook hier opnieuw uitspreken dat Van Langevelde in het beoordelen van de omgang met dat zogenaamde absolute door de verschillende hoofdpersonen zijn best heeft gedaan recht te doen aan de waarheid. Zo noemt hij in zijn oordeel absolutistische uitspraken van de ene `partij´, maar evenzeer van de andere.

Als voorbeeld daarvan noemt hij de uitspraak van J. Kamphuis over een predikant, als zou deze `een wolf in schaapskleren´ zijn - waarover ach en wee werd geroepen, maar geeft hij ook aan dat diezelfde ach-en-wee-roepers om zo te zeggen boter op hun hoofd hebben. Douma geeft zijn oordeel daarover als volgt:

Veenhof overschreeuwde zichzelf door de betrokken generale synode `een synagoge van satan´ te noemen, de meest grove beschuldiging voor een kerkelijke vergadering´. Enkele maanden later beweerde hij met een verwijzing naar de aan zijn roeping ongehoorzame profeet Jona, dat God minder gauw schorste dan de vrijgemaakten. Daarbij vergat hij, dat God in het Oude Testament voor ongehoorzame profeten niet altijd zo barmhartig was. Zo werd de weerspannige profeet uit 1 Koningen 13 door een leeuw uit de weg geruimd. Veenhof nam, toch geschoold in de heilshistorische benadering, in zijn wanhoop de toevlucht tot een exemplarische, oudtestamentische preek.

Nog zo´n groot woord van Veenhof: hij sprak over `iets demonisch´ als de meerderheid (lees: Kamphuis en de zijnen) de dienst gingen uitmaken.

Ook dr. Jager, die steeds opriep tot vroomheid en eenvoud omdat deze de verschillen zouden overbruggen, sprak grote woorden. Over zijn collega´s Schilder, Kamphuis en Doekes schreef hij:

Gedreven door bepaalde principes slaan ze hun mededienstknechten en verscheuren ze de kudde. Het zijn `wolven´, met de beste bedoelingen, daar niet van. Wat doen schapen tegen wolven? Hun toevlucht bij de Heere zoeken en hun zaak overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt.

Wat is dan volgens hem de enige uitweg om uit deze moeiten te komen? Bidden en vasten. Alleen daardoor vaart dit geslacht uit.

Douma tekent daarbij aan:

Een beroep doen op vroomheid, ootmoed en zelfverloochening wordt eigenaardig als het samengaat met zelf blijven polemiseren... Het `vroom en eenvoudig´ blijven van Jager heeft in Kampen naar mijn overtuiging de beoefening van de theologie geen goed gedaan. Het heeft kerkelijk verlammend gewerkt.

Maar de grote vraag blijft: wat was nu dat absolute, waardoor volgens Van Langevelde het conflict was ontstaan?

Ik noem enkele facetten van de controverse, die in Kampen tussen de hoogleraren was ontstaan en die ook in de kerken gestalte kreeg: de betekenis van de Vrijmaking, de doorgaande Reformatie, de belijdenis over de kerk en de binding aan de belijdenis in verband met de opvattingen van ds. Telder.

De betekenis van de Vrijmaking

Op 31 oktober 1966 verscheen de zogenaamde Open Brief. Daarin werd kritiek geoefend op de overtuiging dat de Vrijmaking een werk van de Heere was. Dat werd door de Open Brief betiteld als een vrijmakingsideologie. `Wij worden met ons klein vaderlands gedoe weggeroepen naar het niveau van de wereldkerk´.

Die Open Brief werkte als een splijtzwam. Ze werd met name door Trimp en Kamphuis fel bekritiseerd. In hetzelfde jaar publiceerde Veenhof Om kerk te blijven, waarin hij afwees de schorsing van ds. Van der Ziel in Groningen en verder als zijn oordeel uitsprak dat de opvatting van ds. Telder over een zielerust na het sterven weliswaar afweek van de belijdenis in de catechismus in Zondag 22 (`van stonde aan tot Christus opgenomen´), maar wel getolereerd moest worden. Een en ander leidde tot een breuk in de samenwerking tussen de professoren in Kampen. Van Langevelde heeft wel getracht deze tragische ontwikkelingen te beschrijven vanuit de door hem gebruikte gegevens uit de archieven en op die manier kerkgeschiedenis te schrijven, maar hier stond duidelijk een tekort bij de schrijver, waardoor hij de geschiedenis niet terecht kan beschrijven.

Uitgangspunt moet namelijk zijn het werk van de Heere. Kerkgeschiedenis beschrijft het werk van de Zoon van God, Die Zijn gemeente de eeuwen door niet alleen vergadert, maar ook beschermt en onderhoudt.

Toen in 1934 de herdenking van de Afscheiding in 1834 plaatsvond, werd dat gedaan om te roemen niet in mensen maar in de Heere: Van ´s Heeren wegen was de titel van het gedenkboek. Zo werden zonder enig probleem in die eerste tijd na de Vrijmaking in alle kerken met blijdschap de psalmen gezongen die spreken van dat kerkvergaderend werk van Christus: 124, 126.

Die belijdenis van de Vrijmaking is juist totaal tegengesteld aan het roemen in eigen werk! En het is goed dat ook nu nog met nadruk en duidelijk te belijden.

Dat was voordien ook wel de overtuiging van Veenhof, maar door het wegvallen van Schilder en Holwerda was hij aan het wankelen gegaan. Hij koos toen opnieuw voor het zoeken van eenheid zonder de waarheid van de kerkgeschiedenis.

Dr. Douma was daar in die moeilijke tijd heel duidelijk in. In een artikel in het Gereformeerd Gezinsblad sprak hij van het werk van de Heere in de Vrijmaking en plaatste deze onbekommerd `dankbaar´ in het rijtje 1517,1834,1886. Zo moest er ook in 1967 gekozen worden, aldus Douma, waarmee hij uitdrukkelijk een nieuwe Vrijmaking benoemde.

Doorgaande reformatie

Veenhof veranderde ook in opvatting over de zogenaamde doorgaande reformatie. Kort na de Vrijmaking had hij volop meegewerkt in het bevorderen daarvan, maar later nam hij daar afstand van.

Ook met betrekking tot het beschrijven van deze zaak door Van Langevelde moet gewezen worden op een tekort aan een verantwoorde beschrijving van de kerkgeschiedenis.

Algemeen wordt die beschrijving van de doorgaande reformatie beperkt tot de vraag naar de mogelijkheid van samenwerking op politiek, maatschappelijk en onderwijsgebied. En daarbij gaat alle aandacht uit naar het zogenaamde ethische conflict: in de kerk tucht uitoefenen, maar buiten de kerk volop mogelijkheid zien voor principiële samenwerking in het koninkrijk van God.

Op het zogenaamde Amersfoorts congres is kort na de vrijmaking daar uitvoerig over gesproken en Veenhof heeft die ontwikkeling gesteund onder meer met zijn Kracht en doel der politiek. Later wees hij dat standpunt af als het `absolute´. Ook Van Langevelde blijft in die gedachtegang steken.

Maar alleen al de naam doorgaande reformatie wijst erop dat er in de kerken een reformatorische beweging op gang gekomen was. Dat was voor een groot deel het werk van Schilder. Hij riep op om terug te keren naar Schrift en belijdenis en dat inderdaad in het klimaat van de kerk, waarin ja ja moet zijn en nee nee. Dat werkte ook door in de prediking en in het ernstig nemen van de belijdenis over de kerk - dat tegenover de onschriftuurlijke leer van de pluriformiteit van de kerk. En verder vooral in de geloofsleer, met name met betrekking tot de inhoud van het verbond.

Met name toen hij hoogleraar in Kampen was geworden en hij in zijn lijfblad De Reformatie die arbeid tot de reformatie van de kerk gestalte gaf, kwam er in de kerk een reformatorische beweging op gang die steeds sterker doorwerkte. Het was tegen de groei van deze reformatorische beweging dat het kerkelijke establishment zich verzette. Heel de geschiedenis die leidde tot de Vrijmaking is dan ook duidelijk een vertwijfelde poging om die reformatorische beweging een halt toe te roepen. En het leek erop, gezien de grote meerderheid op de synodes in die tijd die samenspande om dat doel te bereiken, dat die maatregelen inderdaad dat effect zouden sorteren. Schilder en Greijdanus werden uitgeschakeld, op grote schaal werden ambtsdragers geschorst, de weg naar het ambt van predikant werd toegesloten voor wie niet de besluiten van de synodes wilden opvolgen. Blindelings werden al die maatregelen genomen: het zijn `goddelijke waarheden´ en dus moet ieder die belijden en de Generale Synode wordt geleid door de Heilige Geest en dan was ieder verzet revolutie.

Daarin is toen een wonder gebeurd: toen het leek alsof het was afgelopen met de reformatorische beweging, heeft de Heere Zelf de boze raadslagen van de duivel op niets doen uitlopen en bewerkte hij de doorbraak van die beweging.

Dat nu was vooral in die eerste tijd de grote vreugde van Gods vrijgemaakte volk! En dat moet in de beschrijving van die kerkgeschiedenis voorop staan en niet de afwijkingen, zoals het al spoedig opkomende independentisme en ook het zelotisme. Het was niet anders dan een poging van de duivel, de vader van de leugen, om dat werk van Christus te verstoren. Van Langevelde heeft dat niet gezien.

De kerk

Ook ten aanzien van de kerk is er bij Veenhof duidelijk een verschuiving waar te nemen. Na het overlijden van Veenhof in 1983 heeft Douma teruggeblikt op het leven van Veenhof. Zijn conclusie is dan dat Veenhof de gereformeerde kerk heeft ingeruild voor de gereformeerde gezindte. Hij keerde zich wel tegen kerkisme en confessionalisme, terwijl hij geen strijdvaardigheid aan de dag legde tegenover hen die in die jaren relativerend over de gereformeerde confessie spraken (579).

Schilder riep weer terug tot het ernst maken met de belijdenis inzake de kerk, namelijk dat ieder schuldig is zich bij de ware kerk te voegen en dat afscheiden alleen wettig en Schriftuurlijk is, wanneer dat plaatsvindt van degenen die `niet van de kerk zijn´.

Maar dat werd kerkistisch genoemd, absolutistisch, fundamentalistisch en vooral radicalistisch. En niet alleen in die tijd - nog steeds horen we die verwijten tegen ons gewone gereformeerd zijn als kerken.

Belijdenis

De opvatting over het al of niet tolereren van een duidelijke afwijking van de belijdenis zoals die van ds. Telder bracht ook verdeeldheid. Douma schrijft over de hoogleraren Doekes, Kamphuis en H.J. Schilder:

Zij hebben zich ingespannen de ondertekening van de Drie Formulieren van Eenheid serieus te nemen, met name in de zaak-Telder. Veenhof en Jager hebben wel gehamerd op vroomheid, maar waren niet bereid in de zaak-Telder het gebod: `Laat het ja ja zijn, het neen neen´ te verdisconteren. Zij wensten hier niet in `het klimaat van het absolute´ te leven.

Om nog een keer terug te komen op wat ik hierboven geschreven heb over dat klimaat van het absolute, geef ik nog een citaat uit de recensie van Douma:

... ik sta beslist naast al de genoemde broeders, die in het absolute klimaat van `ja is ja, en nee is nee´ van geen wijken wisten, toen het aankwam op het nakomen van wat iemand beloofd had.

Oude tegenstellingen

Van Langevelde schrijft hoe Veenhof aan het einde van zijn leven weer banden aanknoopte met Herman Ridderbos en G.C. Berkouwer.

Beiden waren hoofdfiguren in de schorsing en afzetting van Schilder.

Aan Ridderbos schrijft Veenhof: `Ik heb je in mijn hart niet losgelaten. Ook dat hoort bij ´het lijden van deze tijd´. Ik weet dat jij dat ook zo voelt.´ Hij feliciteert Ridderbos met zijn veertigjarig predikantsjubileum als `carissime frater´(zeer geliefde broeder). Ook Berkouwer kon hij `zonder enige reserve nu als collega en broeder van harte gelukwensen´ met zijn zeventigste verjaardag. Veenhof schreef erbij, dat zij beiden theologisch homogeen waren.

Douma merkt daarover op:

Voor mijn gevoel sloot Veenhof in de zojuist vermelde citaten zijn hart voor Schilder, toen hij zijn hart zo uitbundig opende voor diens tegenstanders.

En daartegenover spreekt hij zijn grote dankbaarheid uit voor het geschenk dat God in Schilder aan de Gereformeerde Kerken geschonken heeft.

`Ook zijn collega S. Greijdanus wil ik met respect vermelden, omdat hij even krachtig en even eenzaam zijn neen liet horen. Beider schorsing betekent een nooit uitgewiste schandvlek in de kerken die de euvele moed hadden twee adviseurs de mond te snoeren, toen hun adviezen niet welkom waren´.

Beoordeling

In het negende gebod eist de Heere van ons om in de beoordeling van onze naaste, dus zeker van een vroegere voorganger, de waarheid te dienen. En vooral niet lichtelijk en onverantwoord te veroordelen. Het is echt duivelswerk om alleen het kwade te noemen en het goede weg te laten. Dat is een methode van deze aanklager van de broeders.

Dat brengen we ook in rekening als we over het leven en werken van Veenhof moeten oordelen. En als we dan moeten komen tot een afkeurend oordeel over de latere ontwikkelingen van Veenhof mag het niet ons doel zijn om hem te veroordelen, maar om het werk van de Heere in het verleden te zien en Hem daarvoor te loven.

Tot ons verdriet moeten dan wel vaststellen dat Veenhof inderdaad de vader is van de Nederlands Gereformeerde Kerken. En zeker als wij de ontwikkelingen zien in die kring.

Daarom tot slot nog een persoonlijk herinnering, namelijk aan als Veenhof als afgescheiden kerkvader.

Afgescheiden kerkvader

De gemeente van Bunschoten-Spakenburg ressorteerde onder de classis Hilversum. In 1967 was er binnen die classis moeite ontstaan in verband met de strijd binnen het kerkverband. Dat had tot gevolg dat de classis besluiten moest nemen om de eenheid binnen de classis te bewaren. Er waren toen in de gemeente van Bunschoten-Spakenburg enkele broeders die van mening waren dat de classis daarin verkeerd gehandeld had. Ze stonden in grote lijnen achter de opvattingen van de Open Brief. Een van de vier predikanten stond achter deze broeders.

Dat leidde ten slotte tot een conflict en de bedoelde predikant riep ten slotte de gemeente van achter de kerkeraad weg om hem te volgen.

Ds. C.J. Smelik heeft die hele droevige geschiedenis uitvoerig beschreven in het in 1986 verschenen gedenk-boek ter gelegenheid van het honderdvijftig jarig bestaan van de kerk te Bunschoten-Spakenburg onder de titel De Gouden Draad. Daarin schrijft hij ook iets over de rol van prof. Veenhof. Drie dagen na de breuk is deze voorgegaan in de diensten van de afgescheiden kerk. Smelik schrijft erover:

Deze hoogleraar had ook steeds geschreven dat het breken met een kerkelijke gemeenschap alleen verantwoord is, als je oordelen moet dat het een valse kerk is geworden en dat het breken anders scheurmakerij is. Zonder ook maar enige inlichtingen te vragen aan de kerkeraad van Bunschoten-Spakenburg, en dus ook wederhoor toe te passen en zo te komen tot een oordeel over valse of geen valse kerk, ging hij nu voor in de kerkdiensten van een scheurkerk.

Achteraf blijkt uit het boek van Van Langevelde dat dat nota bene gebeurde ten tijde van het zoveelste ziekteverzuim van Veenhof. Hij moest van zijn huisarts stress vermijden en zodoende kon hij de vergaderingen van de hoogleraren, waar nog getracht zou worden hun weg te vinden uit de moeiten, niet bijwonen. Maar wel steunde hij een scheuring, die overeenkomstig artikel 28 alleen wettig kon genoemd worden als het betrof een zich onttrekken van degenen die niet van de kerk zijn. Doordat hij zich achter die revolutionaire beweging stelde, riep hij mensen op om zich te onttrekken, ook zonder argumenten richting de kerkenraad, aan het opzicht en de tucht van de kerkenraad. Met andere woorden: toen en daar stond Veenhof zelf in het absolute.

De grote verdienste van dit boek is dat allerlei belangrijke gegevens uit de archieven nu in de openbaarheid zijn gekomen en heel nauwkeurig door de schrijver zijn weergegeven. Ook al is dat niet zo door hem bedoeld - het is inderdaad een bijdrage aan de beschrijving van de geschiedenis van de bewaring van de kerk op het vaste fundament.