We maken een begin met overdenkingen over teksten uit de eerste brief van de apostel Johannes. In de gemeente waar Johannes zijn brief aan richt, waren dwaalleraars geweest die de Godheid en het Zoonschap van de Here Christus hadden ontkend. Ze ontkenden niet het bestaan van de mens Jezus. Maar Hij was niet Gods Zoon geweest. Hooguit was Hij een tijdlang op aarde aan Gods Zoon verbonden geweest. Maar dat was pas bij zijn doop met de stem uit de hemel, en in ieder geval niet meer aan het kruis. Maar daarmee tastten deze mensen heel Christus´ Middelaarswerk aan. Ook het verzoeningswerk van Christus kwam door hun leer op losse schroeven te staan. Want hoe had Jezus Christus zijn werk aan het kruis kunnen volbrengen zonder tegelijk ook God te zijn? Hoe stond het dan met het eeuwige leven en hun zaligheid? Christus en Die gekruisigd werd door deze dwaalleeraars niet verkondigd. Hoewel zij inmiddels waren vertrokken (1 Joh. 2:19), was er nog steeds het gevaar dat hun dwaalleer al ingang in de gemeente had gevonden. De apostel begint zijn brief om deze dwaalleer direct met de grootste kracht af te wijzen. Met grote nadruk stelt hij dat hij en de andere apostelen oor- en ooggetuigen zijn van de verschijning van de Zoon van God als God in tastbare menselijke gedaante. Hij brengt die historische realiteit ook direct in verband met het eeuwige leven. Het één hangt samen met het ander! Het gaat hier niet om bijzaken maar om het hart van het evangelie! Als je het zicht op Jezus als Gods Zoon kwijt bent, ben je je verzoening kwijt en verlies je de band met God. Dan mis je je zaligheid. Johannes beziet hier onze toekomst vanuit God, Die gemeenschap wil met de Zijnen. Een allesomvattende levensgemeenschap die alleen kan bestaan in Zijn Zoon. Dit is evangelie van het ware leven met God dat door Christus wordt geschonken aan arme zondaren. Ja, Gods Zoon was als het Woord des levens naar deze aarde gekomen in de gestalte van Jezus Christus. Zó heeft Johannes Hem gezien, aangeraakt, en vooral naar Hem mogen luisteren. In vers 1-3 geeft Johannes als getuige het bewijs van de Godheid van Jezus Christus als het Woord des levens. Hij doet dit niet zozeer om de historiciteit van de mèns Jezus aan te tonen. Maar juist het eeuwige en goddelijke en leven verwekkende dat Jezus tijdens zijn omwandelingen heeft getoond. Denk maar aan de wonderbare spijzigingen. De tekenen en wonderen, zoals de genezing van zieken en melaatsen en de opwekking van doden, de verheerlijking op de berg. Dat waren allemaal tekenen, voorboden van het eeuwige leven in heerlijkheid die Jezus Christus kwam brengen. Jezus Christus was en is dus echt Gods Zoon: God verschenen in het vlees, het eeuwige leven dat ook aan ons is geopenbaard. Hij was `vanaf het begin´. Hij was bij God, en Hij was God, als Woord des levens, Zoon van God: God uit God. Licht uit licht (zie geloofsbelijdenis van Nicea). Dat was bij de schepping al zo: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. Door Hem heeft God de wereld geschapen en onderhoudt Hij haar (Joh. 1:3, Kol. 1:16,17; Hebr. 1:2). In Christus vindt na de zondeval ook weer de her-schepping tot het ware leven plaats. Alle dingen hebben daarom hun bestaan in Hem. In Hem is het ware leven, het licht. Hij ìs het leven (zie ook Joh. 1:4). Hij was het Leven `bij de Vader´, zegt vers 2. Dat betekent: Gods Zoon staat als het Woord des levens in verkeer met God de Vader, in de directe gemeenschap met de Bron van alle leven (zie ook Joh. 1:1,2). Christus wordt hier als Gods Zoon `Wóórd´ des levens genoemd (zie ook Joh. 1:4). Woord, Logos, omdat God de Vader door Hem spreekt en handelt. Hij is de inhoud van dat goddelijke spreken. Zo is Hij het Woord dat het Léven is. Gods Zoon, dat heerlijke Woord, is vlees geworden in Jezus Christus (Joh. 1:14). En heeft onder ons gewoond. In Hem openbaarde zich het ware, eeuwige leven in mensengestalte. In Hem mag er zo weer gemeenschap met God de Vader zijn, wat het ware leven is. Voor allen die met Hem gemeenschap hebben. Waarom wordt dat Leven het `eeuwige´ Leven genoemd? Niet alleen omdat het altijddurend is, geen begin en geen einde heeft. Maar vooral omdat dit Het eeuwige leven is leven in zijn hoogste en ware zin, onvergankelijk, onverderfelijk, onaantastbaar, onverwoestbaar, van de hoogste glans en heerlijkheid. Daarin wordt de Als gelovige mag je blijven leven in de lichtkring van de liefde van God en de Zoon. Deze gemeenschap wordt volkomen, wanneer de bruiloft van het Lam mag worden gevierd en God zal zijn àlles in àllen. Vers 3 zegt: door het aannemen van de prediking van de oor- en ooggetuigen is er voor alle hoorders gemeenschap met God de Vader door God de Zoon! Zij mogen in het ware leven met Hen beiden leven. Als een zaak van grote vreugde. Die gemeenschap wordt verkregen en onderhouden door de verkondiging van wat de apostelen hebben gezien en gehoord. In vers 3 moeten we ook een waarschuwing lezen: wie deze verkondiging afwijst of zich ervan losmaakt, verliest dan ook de gemeenschap met Christus en God. Alléén door het blijven aanvaarden van deze boodschap kan gedeeld worden in de gemeenschap die de apostelen al bezitten met God de Vader en God de Zoon. De apostelen zelf hebben dat voorrecht al. Maar iedereen die dit heerlijke Woord over de Christus aanneemt, deelt hierin. De dwaalleraars zeiden God de Vader wel te kennen, wel gemeenschap met Hèm te hebben, buiten de Here Jezus Christus van de Schriften om. Johannes maakt nu duidelijk: alleen gemeenschap met Jezus Christus als Gods Zoon, de afstraling van de heerlijkheid van God, het Woord des levens, kan gemeenschap met God de Vader geven, het eeuwige leven (Joh. 17:2). Hij werd als het Licht der wereld door de Vader in deze wereld gezonden. Alleen Hij heeft ons de Vader doen kennen. Wie Hem afwijst, wijst de Vader af. Maar wie Hem aanneemt, mag kind van God zijn, en zo gemeenschap met Hem hebben. Die geeft Hij alle reden tot de onuitsprekelijke vreugde van het eeuwige leven. Dat is nu al reden tot grote vreugde (vers 4).Getuigen
Het Woord des levens
Eeuwige leven
Gemeenschap