Omgaan met een zondaar


Uit 1 Kor. 5:9-13:

Ik schreef u reeds in mijn brief, dat gij niet moest omgaan met hoereerders; [...] Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten. Staat het soms aan mij, hen te oordelen, die buiten zijn? Oordeelt ook gij niet (alleen) hen, die in uw kring zijn? Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.

Eerste brief?

De bovenstaande verzen komen uit de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs. Toch klopt dat, strikt genomen, niet. De apostel Paulus zegt in onze tekstverzen dat hij eerder een brief heeft geschreven aan de gemeente te Korinthe. Dat was de eigenlijke eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs. Maar die brief is niet bewaard gebleven en ons dus niet overgeleverd. In die brief had Paulus iets geschreven over de omgang met hoereerders. Maar de Korinthiërs hadden Paulus´ onderwijs in die eerste brief niet goed begrepen. Of mogelijk wilden ze Paulus niet goed begrijpen. In ieder geval gaat Paulus in onze tekstverzen nader toelichten wat hij precies bedoelde.

Kerk en wereld

Paulus wijst op het onderscheid tussen Gods kerk en de wereld. In de wereld leven mensen die volharden in een leven in zonde. Aan die mensen kunnen wij ons niet onttrekken, dan zouden we wel uit de wereld weg moeten gaan. Maar dat geldt niet voor onze houding tegenover onze broeders en zusters. Want juist in de kerk van God komt het erop aan hoe wij leven. Wie lid is van de kerk, die mag niet leven als een hoer, een geldgierige, een oplichter, een afgodendienaar. Waarom niet? Omdat Gods kinderen verloste kinderen zijn, verlost van de macht van de zonde en de duivel. De zonde mag en kan daarom niet over hen heersen. Paulus zegt immers in vers 8 ook, dat het leven van Gods kinderen een heilig feest moet zijn van reinheid en waarheid. Dat is het leven uit dankbaarheid, om God te dienen. In gehoorzaamheid aan zijn Woord. We moeten dankbaar zijn, juist omdat we verlost zijn. De strijd tegen de zonde is het begin van het feestelijke genadeleven met God en Jezus Christus.

Houding tegenover zondaar

Als iemand van de gemeente toch dat feest bederft door een zondige levensstijl, dan heeft de gemeente de taak om deze broeder of zuster daarop te wijzen. De zondaar mag niet het idee krijgen dat zijn levensstijl normaal is. Hij moet voelen dat het niet klopt wat hij doet. Alle gemeenteleden zijn daarvoor verantwoordelijk. Daarom zegt Paulus tegen heel de gemeente, dat ze met deze volhardende zondaar niet mogen omgaan. Ze mogen zelfs niet met hem eten. Ze moeten niet de indruk wekken dat ze de zonden goedkeuren en goedpraten. Alsof het gewoon is dat een broeder of zuster in openbare zonden leeft. Alsof het niets uitmaakt, wanneer iemand zich door zijn levenswandel als ongelovige laat kennen.

Het is belangrijk om te zien dat in deze tekst en in dit hele hoofdstuk de gemeente als geheel wordt aangesproken. Dat heeft betekenis voor ons vandaag. Publieke zonden zijn in deze zin geen zaak alléén van de kerkenraad. Als iemand in openbare zonde leeft, dan gaat het heel de gemeente aan. Alle gemeenteleden moeten dan in hun houding en gedrag laten merken dat het heel erg is wat de betreffende broeder of zuster doet. De gemeente in zijn geheel is heilig, apart gezet door God. En ieder heeft de roeping om heilig te leven. God wil daarom dat heel de gemeente betrokken en actief is om zonde in de gemeente tegen te werken en de zondaar te behouden. Stel dat de kerkenraad wel de tucht uitoefent, maar heel de gemeente doet net alsof er niets aan de hand is met deze zondaar. Dan wordt de tucht in zekere zin krachteloos gemaakt. Ook de Here Jezus zegt in Mattheüs 18 niet voor niets (als Hij spreekt over de tucht in de kerk): `zeg het de gemeente.´ Als er sprake is van publieke zonde, dan is heel de gemeente betrokken en verantwoordelijk tegenover de zondaar.

Doe weg wie niet deugt

In vers 12 benoemt Paulus het onderscheid tussen kerk en wereld. De kerkleden hoeven geen oordeel uit te spreken over mensen buiten de kerk. Zover strekt hun verantwoordelijkheid niet. God is de rechter, die zal alle zonde en wereld veroordelen. Maar wie lid is van de kerk, die stelt zich onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad en in verbondenheid met de gemeente. De ouderlingen waken over hun zielen en moeten daar verantwoording van afleggen.

Overigens betekent dit vers niet, dat wij de zonden in de wereld geen zonde zouden mogen noemen. Of dat we zondaars buiten de kerk niet zouden mogen zeggen wat hun einde zal zijn. Daarover laat de Bijbel geen onduidelijkheid. Maar Paulus bedoelt dat we geen verantwoordelijkheid voor hen dragen. Het is niet onze zaak. Zij vallen onder Gods oordeel, en daarvoor zullen zij moeten huiveren. Laten wij ons concentreren op de gemeente. En daar ook trouw in zijn.

Wie niet deugt, wie onbekeerlijk is en zich als ongelovige gedraagt, die moet weg. Die is niet thuis bij het feest van reinheid en waarheid. Die moet zijn eigen bedorven feest vieren buiten Gods heerlijke verlossende aanwezigheid. En alleen dan kan het heilige feest in de gemeente verdergaan.