Mens als beeld van God (1)


De mens als beeld van God. Dat is een belangrijk onderwerp, ook voor jongeren. Want wat betekent het dat jij geschapen bent naar Gods beeld en gelijkenis? Wat betekent het dat je beeld van God bent? Wat zegt dit over jou en jouw leven? Over het nieuwe seizoen en over je werk, je opleiding? We kunnen dit ook zo vragen: wat betekent het scheppingsmandaat of de cultuuropdracht concreet voor jou vandaag? Dus: wat zegt het over jouw taak in deze wereld als christenjongere? Daarover willen we het in dit artikel hebben.

Startpunt bij de schepping

Wanneer we iets zinnigs willen zeggen over de betekenis van de mens als beeld van God vandáág, moeten we eerst kijken hoe de Here de mens heeft geschapen vóór de zondeval. Wat Hij toen heeft gezegd en gedaan. Wat oorspronkelijk Gods bedoeling met de mens was.

Over de schepping van de mens en zijn opdracht in de wereld (de zgn. cultuuropdracht of het scheppings-mandaat) lezen we in Genesis 1. Daar lezen we dat Gód de mens schiep. Het is zijn scheppingswerk. Hij heeft als Schepper er iets mee voor ogen. Hij schiep de mens met een bepaald doel. Hij gaf de mens een opdracht, een ambt. En ook gaven om dat ambt te kunnen uitoefenen. Om te kunnen werken en leven tot eer van God.

In Gen. 1 lezen we telkens dat God alles zeer goed heeft geschapen. Vóór de zondeval was het volmaakt, zeer goed. Dat betekent: heel de schepping, alles wat God had gemaakt, beantwoordde aan het doel dat God ermee voor ogen had. Ook bij de mens was dat dus zo. Hij was het hoogtepunt van Gods scheppingswerk. De Here gaf de mens in zijn gunst en liefde een hoge plaats en een bijzondere opdracht als zijn beeld. De Here plaatste direct bij de schepping de mens als beeld van Hem in het verbond met Hem. Om als zijn beeld en gelijkenis zijn Schepper te dienen.

Beeld en gelijkenis

De Here schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis. Het bijzondere van de mens is dat hij is geschapen als Gods beeld en gelijkenis. Weet je wat dat precies betekent? Daarvoor moeten we eerst goed naar Gen. 1:26 kijken. Daar lezen we: `laat ons mensen maken naar Ons beeld, als onze gelijkenis...´ Een betere vertaling is: `laat Ons mensen maken ALS ons beeld, als onze gelijkenis.´

Het woord `beeld´ wijst op afbeelden en uitbeelden. Het woord `gelijkenis´ wijst ook op afbeelden, maar dan in de betekenis van gelijkheid. Een kopie zijn. Als we beide woorden samenpakken dan wordt dit met de mens als beeld en gelijkenis van God bedoeld: de mens is een goed gelijkende uitbeelding van God. Beide woorden `beeld en gelijkenis´ hebben een elkaar versterkende, bijna gelijke betekenis. Dat betekent niet dat de mens uiterlijk op God lijkt. Wat het wel betekent zien we in het vervolg.

Verbondsverhouding

Dit alles betekent nu dat er sprake is van een verbonds-verhouding tussen God en de mens. Dat kun je zien als je let op de volgende aspecten die bij het beeld van God zijn horen:

1. De roeping, het ambt om God te vertegenwoordigen en heerschappij te voeren over de schepping in Gods naam;

2. De gunst te mogen leven in het verbond in de verhouding van Vader en zoon;

3. Het voorrecht van de bijzondere gaven waarmee de mens was gesierd.

Dit alles wijst allereerst op een verbondsverhouding. God wilde dat er tussen Hem en de mens een verhouding was als van een Vader tot kinderen. Zo was Adam Gods zoon en zijn beeld. Binnen het verbond mocht de mens delen in Gods liefde en gemeenschap. Maar in die verbondsverhouding kreeg de mens ook een taak. Die kon de mens alleen in liefde en trouw tot zijn Schepper en Vader vervullen. Door in trouw en gehoorzaamheid naar het verbond te leven. Alleen binnen het verbond is de mens beeld van God en kan hij ook zijn roeping uitvoeren.

Dat heeft alles met de liefdesverhouding tot zijn God en Vader te maken. Alleen in deze verhouding kan de mens beeld van God zijn. Alleen zo kan hij zijn roeping uitoefenen: zijn God en Vader vertegenwoordigen op aarde. Binnen de verbondsgemeenschap met God is de mens medearbeider van God. En kan hij meewerken aan het doel dat God aan de schepping heeft gegeven. Meebouwen aan de ontwikkeling en volmaking van Gods schepping.

Actieve ambtelijke roeping in het verbond

De mens is dus beeld van God in het verbond. In het verbond gaf God de mens een opdracht. Of een ambt. Een ambt is een door God opgedragen taak. Denk maar aan het ambt van ouderling of diaken. Bij de schepping geeft God een ambt aan de mens als zijn beeld. Dat is het ambt dat elke gelovige heeft in het verbond. Het ambt aller gelovigen. In het verbond krijgt iedereen de taak om heerschappij te voeren over de schepping en Gods heerschappij zichtbaar te maken. De mens moet optreden en werken in Gods naam. God vertegenwoordigen op aarde en de aarde tot ontwikkeling brengen. Dat is de ambtelijke roeping die God de mens meegaf bij de schepping. In dat ambt schakelt God de mens in bij zijn werk van onderhouding en regering van de schepping. In het ambt, in de heerschappij van de mens is God zo zelf tegenwoordig. Op deze wijze wil God heenwerken naar de volkomenheid van zijn schepping. Zo wil Hij zijn koninkrijk doen komen.

Beeld van God zijn is dus geen automatisme. Zo van: ik ben mens, ik zit in het verbond en ben gedoopt..., dus: ik ben ook wel beeld van God. Nee, het verbond en onze roeping in het verbond vraagt om een actief verbondsleven van onze kant. Om in liefde en trouw actief te zijn in onze ambtelijke roeping. Om ons leven als priesters aan de Here te offeren: `hier ben ik Vader, om uw wil te doen. Om gewillig de door U opgedragen ambtelijke roeping in de praktijk te brengen.´ Het gaat er dus om dat je in geloof je laat zien als verbondskind. En dat je actief leeft in het verbond en je ambtelijke roeping trouw uitvoert. Doe jij dat ook?

Inhoud van de roeping

Wat is nu de taak of roeping die de mens als Gods medearbeider moest uitvoeren? Dat lezen we in het tweede deel van Gen. 1:26:

`opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt´.

In het eerste deel van vers 26 lezen we over de schepping van de mens als BEELD van God. En in het tweede deel lezen we over de ROEPING. Wat hij moet doen in Gods naam als beeld, als ambtsdrager. Dat is dus nauw verbonden aan WIE hij is. God schept de mens met een bepaald doel en geeft hem gaven om dat te kunnen uitvoeren. De roeping van de mens is heerschappij voeren over de schepping en de schepping tot ontwikkeling brengen. Daarvoor kreeg hij alles van God. In dit werk was hij het beeld van God. De mens was zo een zichtbaar beeld van de onzichtbare heerschappij en heerlijkheid van God.

Let erop dat God de mens mannelijk én vrouwelijk schiep. Dat hoort bij het beeld van God zijn. Want op die manier moesten ze hun ambt en taak uitvoeren, zoals we dat lezen in Gen. 1:28:

`weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.´

De man en de vrouw hebben in deze ambtelijke roeping ieder hun eigen plaats en taak. Zo wilde God met zijn schepping tot zijn doel komen. De mens moest in Gods naam over de aarde heersen. De aarde bevolken en onderwerpen. Onderwerpen betekent in bezit nemen, aan je ondergeschikt maken. Anders gezegd: het in cultuur brengen zodat je het kunt gebruiken en bezitten.

Cultuuropdracht

God geeft de opdracht om de aarde te bevolken, te bebouwen en te bewonen. Hij moet de aarde in cultuur brengen. Dat betekent dat de mens op een wereld is gezet die nog niet klaar is. Er was ontwikkeling nodig om zo te komen tot het einde. Tot volheid en volgroeidheid. Daarvoor moest de mens alles uit de schepping halen wat God erin had gelegd. Door productie, ontdekking, wetenschap etc.

Heel dat werk noemen we daarom wel de cultuur-opdracht of het scheppingsmandaat.

`Cultuur´ komt van een Latijns woord dat betekent: bouwen, verzorgen. De mens moet dus actief van zijn kant als Gods medearbeider de schepping ontplooien en ontwikkelen. De geschiedenis voortzetten. Hij moet als Gods arbeider uit de aarde halen wat erin zit. Hij moet daartoe ook zichzelf ontwikkelen, zodat hij zijn ambt kan uitvoeren.

Kijk jij zo naar jouw leven en naar deze wereld? Wat betekent dit voor je omgang met je werk en je studie? Ben je daarin trouw? Kies je ook bewust voor een opleiding en voor werk waarin je de Here goed kunt dienen als zijn beeld? Waarin je goed je cultuuropdracht kunt uitoefenen? Denk je bij je opleiding of scholing ook aan persoonlijke ontwikkeling en groei, zodat je jouw ambt in deze wereld goed kunt uitvoeren?

Geloofszaak

In het boekje: K. Schilder: Christus en cultuur, staat een beschrijving van het cultuurmandaat op pag. 24. Daar lezen we:

`cultuur is het streven van de hele mensheid om alle in de schepping aanwezige krachten te ontdekken, te ontplooien, en dienstbaar te stellen aan anderen, dichtbij en veraf. Dat moet gebeuren in gehoorzaamheid aan wat de Here daarover heeft bevolen in zijn Woord. Alles wat zo uit de schepping gehaald wordt, komt ten dienste van de mens, die werkt in het koninkrijk van God. En het laatste doel is dat de mens de vrucht van zijn ontginningsarbeid neerlegt voor Gods voeten, opdat God alles in allen zij, en alle werk zijn Meester love.´

Voor dit werk heeft God aan de mens eigenschappen gegeven die nodig waren om deze taak uit te voeren. In Zondag 3 van de catechismus lezen we dat God de mens als zijn beeld in ware gerechtigheid en heiligheid heeft geschapen. De mens stond in een goede verhouding tot God in het verbond. Hij was God volkomen toegewijd in zijn ambtsdienst. Op die manier kon de mens God naar waarheid kennen, Hem liefhebben om God in dat alles te loven en te prijzen. Dat betekent dat heel de ambtsdienst van de mens een geloofszaak was en is. De cultuuropdracht is een zaak van gelóóf, van dienst aan God binnen het verbond. De mens die zijn Vader liefheeft en in alles de wil van de Vader wil doen. Tot eer van God. Om Hem te loven en prijzen. Houden wij dat grote doel van ons leven voor ogen? De eer van God?

Wordt vervolgd...

In het volgende artikel willen we de zondeval en de gevolgen daarvan bespreken voor de mens als beeld van God. Aansluitend zullen we moeten spreken over het verlossingswerk, het herscheppingswerk van de Here Jezus Christus. En wat zijn werk betekent voor het beeld van God zijn en het ambt van de gelovigen. We zullen dan ook nog spreken over Zondag 12 van de catechismus.

Literatuur

- J.G. Feenstra, Leer en leven, pag. 122-126, 196-199, 218-221

- F.F. Venema, Wat is een christen nodig te geloven?, pag. 60-63, 76-79, 218-220

- P. van Gurp, K. Schilder: Christus en cultuur (Woord en Wereld no. 15)

- K. Schilder, Christus en cultuur

Besprekingspunten

1. Is de schriftkritiek t.a.v. Gen. 1-3 van betekenis voor het onderwerp `mens als beeld van God´? Waarom?2. Is het zinvol om ons nog met Adam en het paradijs bezig te houden nu dat toch verleden tijd is?3. Wat is de betekenis van de twee woorden `beeld´ en `gelijkenis´?4. Wat betekent het dat de mens beeld van God is? Benoem verschillende aspecten daarvan.5. Hoe behoren kennis, gerechtigheid en heiligheid tot het beeld van God? Wat betekenen deze woorden?6. Waar moet jij aan denken, als je leest dat de mens geschapen is om God uit te beelden? Hoe kun je zelf concreet God uitbeelden?7. Wat heeft het verbond met `de mens als beeld van God´ te maken? Waarom is de mens ambtsdrager?8. Wat is het cultuurmandaat? Wat betekent dat voor jou? Hoe geef jij daar concreet invulling aan?