Waarom het kerkverband onontbeerlijk is voor de plaatselijke gemeente
Het werk in classisverband is uitermate belangrijk voor de plaatselijke kerk en het is omvangrijk.
Eerst noemen wij het opzicht over elkaar. Dat komt uit in de kerkvisitatie (artikel 44) – een soort huisbezoek bij een kerkeraad namens de kerken van de classis, eenmaal per jaar.
Voor de kerkvisitatie heeft elke classis een reglement opgesteld en aan de hand van de daarin opgenomen vragen verloopt dan dat kerkelijke ‘huisbezoek’. Het gaat er dan vooral om hoe het staat met de ontwikkelingen van de gemeente: zijn er ook vruchten van de voortgaande bediening van Woord en sacrament? Uiteraard ook of de kerkeraad advies nodig heeft.
Gemeenteleden kunnen de kerkvisitatoren om raad vragen wanneer zij de zaak waar het om gaat eerst aan de kerkeraad hebben voorgelegd en van oordeel zijn dat deze toch niet op Schriftuurlijke wijze is afgedaan. Ook kan een kerkeraad een extra kerkvisitatie aanvragen, wanneer hij in een moeilijke kwestie graag advies wil ontvangen.
Verder wordt op elke classisvergadering de rondvraag volgens artikel 41 gehouden, waarin aan elke kerk gevraagd wordt hoe de zaken ervoor staan en of deze kerk zich ook houdt aan de besluiten van de meerdere vergaderingen. De kerken blijven daarin telkens weer op elkaar toezien.
Dan is er de onderlinge hulp van de kerken aan elkaar, in financieel opzicht (artikel 11) en door adviezen in moeilijke zaken, met name in tuchtzaken.
Vervolgens noemen wij de toegang tot het ambt van dienaar des Woords.
Verschillende artikelen handelen daarover:
de taak van de consulent (artikel 6,43);
de goedkeuring van de classis van een beroep (artikel 7);
de examens voor de toelating van kandidaten voor de dienst van predikant (artikel 5);
de toelating van degenen die geen theologische opleiding hebben ontvangen, maar wel bijzondere gaven hebben (artikel 8).
Dat zijn allemaal zaken die alle kerken in het kerkverband betreffen en daarom niet door één plaatselijke kerk geregeld mogen
worden.
Een belangrijk onderdeel is de regeling van de oefening van de kerkelijke tucht (artikel 72-82). Ook daar blijkt de zegen van het kerkverband voor de plaatselijke kerk. De voortgang van de tucht is wel op de eerste plaats een taak van ambtsdragers van de plaatselijke kerk, maar zij zijn gebonden aan het advies van de classis. De laatste fase van die tucht tot en met de afsnijding kan namelijk alleen uitgevoerd worden na goedkeuring door de classis. Dat geeft een extra garantie dat in zo’n ingrijpende zaak een kerkeraad zich strikt houdt aan het Woord van God. Het is tegelijk een bescherming van het betrokken kerklid.
Tenslotte noemen we de handhaving van de orde en de vrede in de gemeenten. Verschillende artikelen handelen daarover, zoals de regeling van de bindende kracht van besluiten van meerdere vergaderingen (artikel 31), van de instituering van nieuwe kerken (artikel 38-39), van de ondertekening van de belijdenis (artikel 53). Die regelingen zijn van groot belang om heerschappijvoering door enkelen tegen te gaan en om uitdrukking te geven aan de geloofseenheid tussen de plaatselijke kerkenDe taak van de kerkleden
Het meeleven van de gemeente mag niet ontaarden in bemoeizucht, doordat gemeenteleden zich bemoeien met wat niet hun bevoegdheid is, 1 Petr. 4:15.
De kerkleden zijn geroepen krachtens het ambt der gelovigen om mee te leven met de kerkelijke zaken.
Daarbij dreigt aan de ene kant het gevaar om onverschillig te zijn en de zaken maar over te laten aan de kerkeraad en de meerdere vergaderingen. In het jongste verleden in de Gereformeerde kerken vrijgemaakt hebben wij geleerd dat elk kerklid zijn eigen verantwoordelijkheid heeft om eventuele deformatie van de kerk tegen te gaan. Daarbij hebben wij telkens weer ondervonden dat er zoveel kerkleden zijn die zich niet bekommeren om de gang van zaken en om de rechte inrichting van de kerk.
Aan de andere kant is er het gevaar van de bemoeizucht. Dat wordt in de Schrift afgewezen in 1 Petr. 4 : 15:Laat dus niemand uwer moeten lijden als moordenaar, of dief, of boosdoener, of als een bemoeial.
Volgens de kanttekeningen van de Statenvertaling betekent dit: iemand die zich met eens anders doen bemoeit; zij noemen hem een lastige indringer, zelfs een oproermaker.
Andere uitleggers noemen het een zich bemoeien met dingen van een ander, waarmee je niets te maken hebt, die je moet overlaten aan een ander. Zich als opzichter of voogd over een ander opwerpen en daarmee in het ambt van een ander ingrijpen in plaats van zelfkennis te hebben.
Dat is uiteraard aan de orde bij tuchtzaken, waarover de kerkeraad geen opening van zaken mag geven. Maar ook bij zaken in een plaatselijke kerk elders, waarover de classis en eventueel de Generale Synode moet oordelen.
Uit het verleden zijn daar voorbeelden van te noemen die ons waarschuwen voor een verkeerde bemoeizucht.
Zo zijn er in de eerste jaren na de Vrijmaking van 1944 in plaatselijke kerken wel conflicten geweest, die hun oorsprong hadden in verstoorde persoonlijke verhoudingen. Zulke conflicten dreigden zich uit te breiden over het hele kerkverband, omdat één van de partijen in dat conflict, in plaats van de kerkelijke weg te gaan, ertoe overging zich met een uitgebreid overzicht van de gang van zaken te wenden niet alleen tot alle zusterkerken, maar zelfs brieven over hun zaak te sturen aan allerlei kerkleden in het hele land. Zo probeerden zij bijval te winnen voor hun zaak.
Inderdaad waren er toen wel kerkeraden die meenden zich te moeten inlaten met dat plaatselijke persoonlijke conflict en daarin partij te kiezen en dat alles uit te dragen in eigen gemeente en daarbuiten, hoewel dat beslist niet tot hun competentie behoorde.
Wat dan weer als gevolg had dat ook kerkleden positie kozen, voor zover zij dat al niet gedaan hadden als gevolg van de informatie die hen had bereikt. En op die wijze breidde zo’n plaatselijk persoonlijk conflict zich uit en dreigde de verhoudingen in het kerkverband te verwoesten.
Dat alles was het gevolg van de houding van gemeenteleden en kerkeraden die de Schriftuurlijke vermaning niet ter harte namen om zich niet ‘met eens anders doen’ te bemoeien, dat is zich te mengen in een zaak die over persoonlijke verhoudingen in een andere gemeente ging.
Het spreekt vanzelf dat dit alles niets afdoet van de roeping van de kerkeraden om overeenkomstig artikel 31 van de kerkorde besluiten van meerdere vergaderingen te toetsen aan Schrift en kerkorde. Tenminste wanneer zulke besluiten betreffen de handhaving van de leer en de kerkorde en de liturgie in de kerkdiensten.Vrede door recht
De vrede van Jeruzalem wordt door recht bewerkt:Jesaja 1 : 27: Sion zal door recht verlost worden, en wie daaruit zich bekeren, door gerechtigheid.
Psalm 122 : 5 Want daar staan de zetels ten gerichte, de zetels van het huis van David.
De HEERE heeft voor zijn kerk verordend, dat daar zijn recht moet worden toegepast. Dat recht van de HEERE wordt gepredikt door de verkondiging van zijn wet en van zijn evangelie. De kerk moet daarom volharden in het blijven staan op haar grondslag van de apostelen en profeten.
Dat is dan ook bepalend voor de toepassing van het recht door de door de HEERE daartoe aangewezen ambtsdragers.
Wat is het een geweldig voorrecht dat de HEERE Zelf heeft gezorgd voor de reformatie van zijn kerk! Wij mogen ons nu veilig weten in de kerk van de Here Jezus Christus, waarin de bediening van Gods Woord en de sacramenten en de beoefening van de kerkelijke tucht geschieden overeenkomstig wat de HEERE daarover in zijn Woord heeft geboden.
Juist in een tijd, door de HEERE voorzegd, waarin de ongerechtigheid steeds meer toeneemt omdat de liefde verkilt, mogen wij samen met onze kinderen schuilen bij de HEERE en zonder vrees Hem verwachten, Die komt om te oordelen de levenden en de doden.