Gehoorzamen beter dan offeren


1 Sam. 15:1-22:

1 Samuël zeide tot Saul: Mij heeft de HERE gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israël; nu dan, luister naar de woorden des HEREN. 2 Zo zegt de HERE der heerscharen: Ik doe bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. 3 Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel. (...) 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards. 9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de runderen, ook het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden zij niet met de ban slaan. Maar al het vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban. (...) 13 Toen Samuël bij Saul kwam, zeide deze tot hem: Wees gezegend door de HERE; ik heb het bevel des HEREN uitgevoerd. 14 Maar Samuël zeide: Wat betekent dan dat geblaat van kleinvee, dat in mijn oren klinkt, en het geloei van runderen, dat ik hoor? 15 Saul zeide: Die heeft men van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft het beste van het kleinvee en van de runderen gespaard om de HERE, uw God, offers te brengen; maar de rest hebben wij met de ban geslagen. 16 Toen zeide Samuël tot Saul: Houd stil, dan zal ik u mededelen wat de HERE in deze nacht tot mij gesproken heeft. Hij zeide tot hem: Spreek. 17 Daarop zeide Samuël: Zijt gij niet, hoewel gij klein waart in eigen oog, geworden tot een hoofd der stammen van Israël? En heeft de HERE u niet gezalfd tot koning over Israël? 18 De HERE had u uitgezonden met de opdracht: Ga heen, sla die boosdoeners, de Amalekieten, met de ban, strijd tegen hen, totdat gij hen hebt uitgeroeid. 19 Waarom hebt gij dan niet naar de HERE geluisterd, maar hebt gij u op de buit geworpen en hebt gedaan wat kwaad is in de ogen des HEREN? 20 Toen zeide Saul tot Samuël: Ik heb wel naar de HERE geluisterd en ben de weg gegaan, waarop de HERE mij zond en ik heb Agag, de koning van Amalek, meegebracht, maar Amalek zelf heb ik met de ban geslagen. 21 Doch het volk nam van de buit kleinvee en runderen, het beste van het gebannene, om de HERE, uw God, offers te brengen in Gilgal. 22 Maar Samuël zeide: Heeft de HERE evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des HEREN stem? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen.

Koning Saul is koning van Israël geworden naar de wens van het volk. Men wilde een koning zoals andere volken die hadden. De HERE was daarover vertoornd. Maar als koning en volk op Gods wegen zouden gaan, naar Hem zouden horen en Hem zouden dienen, dan zouden ze toch de zegen van de HERE mogen verwachten. Maar dan moesten ze niet weerspannig zijn tegen het bevel van de HERE. Deze voorwaarde had Samuël hen namens de Here gesteld (1 Sam. 12:24,25).

Test op gehoorzaamheid

Maar het ging al snel fout. 1 Sam. 13 vertelt daarvan. Saul moest op Samuël wachten tijdens de oorlog tussen Israël en de Filistijnen voor het brengen van een offer aan de Here. Zo testte de Here de koning op zijn vertrouwen op God en zijn gehoorzaamheid aan Hem. Maar Saul werd ongeduldig en bracht toen toch tegen het bevel van de Here in, zelf dat offer. Daarover kwam toen al een ernstig oordeel van de HERE: Sauls koningschap zou niet overgaan op zijn zonen. Het zou niet voortduren bij zijn nageslacht.

In hoofdstuk 15 volgt de volgende test van de HERE. Wil Saul alsnog luisteren en gehoorzamen als een theocratisch koning? Of zal hij zich weer tegenover zijn God stellen in eigenwijsheid als een autocratische koning?

Samuël laat in vers 2 en 3 weten wat de HERE van Saul vraagt. Als dienstknecht van de Here moet Saul gewoon Gods bevelen opvolgen. God Zelf heeft hem toch daartoe aangesteld over Gods eigen volk (vers 1). Wat houdt Gods opdracht in? Saul moet aartsvijand Amalek verslaan. Hij moet alle mannen, vrouwen en kinderen en zelfs dieren doden. En verder alles met de ban slaan, dat wil zeggen, alles vernietigen omdat het de HERE toebehoort. Zelf er absoluut niets van meenemen dus.

Het volk Amalek had zich vroeger de vijand van God getoond door zijn volk de toegang tot het beloofde land Kanaän te willen ontzeggen. Amalek stond in dienst van de satan. God wil daarom dit volk helemaal uitschakelen om zijn heilswerk voort te zetten richting de Messias.

Zo wil God zijn plan doorzetten tot eer van zijn naam en tot heil van zijn volk. Daarom moet Saul van God alles stipt uitvoeren. Zorgvuldig en met grote toewijding.

Het komt er nu op aan of Saul werkelijk de HERE wil dienen en zich wil inzetten voor Gods zaak. Waarbij hijzelf persoonlijk geen winst wil hebben, maar alleen de HERE wil behagen. Niets maar dan ook niets mag hij als buit meenemen.

Er wordt niet gevraagd of Saul dit een goed idee vindt. Het is een direct bevel van de Here, dat puur geloof en volstrekte gehoorzaamheid vraagt.

Waarom niet geluisterd?

Het begin lijkt goed. Vers 4-7: Saul trekt op met een groot leger en verslaat Amalek. Maar als het erop aankomt om al wat leeft te doden, en al het andere te vernietigen, blijkt Saul het toch anders te willen dan God hem zo duidelijk heeft opgedragen. Hij doodt wel het volk, maar spaart het leven van koning Agag (vers 8). De koning en het volk vernietigen wel dieren en dingen, maar alleen wat weinig waarde heeft (vers 9). Zelf nemen ze van de dieren en spullen het beste als buit mee.

Maar waarom is in dit laatste stuk van de opdracht toch weer ongehoorzaam aan de HERE?

Juist deze vraag stelt Samuël aan Saul vanaf vers 14, als Samuël al het gespaarde vee hoort blaten en loeien. Samuël had tevoren alles van de HERE te horen gekregen. Ook dat de HERE Saul verwerpt als koning. Het had hem zo aangegrepen dat hij de hele nacht tot de HERE had gebeden en in alle vroegte naar Saul is gegaan (vers 10-12). Eerst geeft hij Saul de gelegenheid zelf te verklaren waarom het vee is gespaard. Maar als Saul zich alleen veronschuldigt, roept hij hem ter verantwoording: als u nu alles aan de HERE te danken hebt, in zijn dienst mag staan, aan Hem onderschikt bent (vers 17), en een duidelijk bevel van de HERE hebt ontvangen (vers 18), Waarom hebt u dan niet naar de HERE geluisterd, maar hebt u u op de buit geworpen, en hebt gedaan wat kwaad is in de ogen van de HERE? (vers 19).

Ja, waarom dan toch? Wat antwoordt Saul hierop? Toont hij nu eindelijk besef van schuld? Vraagt hij nu alsnog om vergeving? Nee, niets daarvan. Saul antwoordt in vers 20, dat hij wel naar de HERE heeft geluisterd en wel de weg is gegaan waarop de HERE hem zond. Hij heeft Amalek toch met de ban geslagen? Ja, OK, Agag, de koning, heeft hij meegebracht. En het volk heeft het beste van het vee meegenomen om de HERE te offeren.

Saul suggereert hiermee: wat is daar nu mis mee? We hebben toch gewoon gedaan wat gevraagd is. Op die kleine details komt het toch niet aan? Bovendien willen we er de HERE toch mee dienen (vers 15,21)?

Geen welgevallen

Deze reactie van Saul is toch wel heel menselijk en daarom herkenbaar? Ook van ons eist de Here in zijn Woord dat we Hem volstrekt gehoorzaam zullen zijn. Hoe gemakkelijk wordt daarvan afgedongen: `is dit nu zo erg?´, `daar zal God toch niet moeilijk over doen´, `daar zit onze zaligheid toch niet op vast´, `we hebben toch onze best gedaan´?

Maar de vraag is hoe de HERE hierover oordeelt als we zijn bevel bewust (met opgeheven hand) negeren, bewust doen wat kwaad is in Gods ogen en daarover geen schuld erkennen wanneer we daarop worden aangesproken, zie Num. 15:30,31; Hebr. 10:26.

Sauls handelen wijst niet op een onschuldige vergissing of nalatigheid. Hij praat goed dat hij bewust Gods gebod heeft overtreden. Het was niet zomaar Sauls onbedachtzaamheid. Hij schuift zichzelf naar voren in plaats van de HERE te eren. Als overwinnaar wil Saul met koning Agag pronken. Ook laat hij maar een gedenkteken voor zichzelf plaatsen (vers 12), om te laten zien wat voor een prestatie hij had neergezet. En heeft hij het volk niet de buit geschonken om hen tevreden te stellen met hem als hun grote legeraanvoerder (vers 9)?

Saul heeft de HERE niet wìllen gehoorzamen. Nu laat Samuël Saul weten hoe de HERE Sauls handelen, de manier waarop Saul met een offer aan de HERE probeert weg te komen (vers 15,21), beoordeelt. Vers 22:

Heeft de HERE net zoveel welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar de stem van de HERE?

Zie, let nu goed op: gehoorzamen is beter dan slachtoffers en luisteren beter dan het vette van de rammen.

Saul en het volk konden nog zoveel doen aan godsdienstig-heid door veel offers te brengen, maar dat telt niet voor de HERE. Daarin heeft Hij geen welgevallen. Hij eist oprechtheid van gemoed. Gehoorzaamheid.

Het is vrome schijn als je niet hartelijk de HERE naar zijn Woord wil dienen en gehoorzamen. Als je wel heel mooi over de Here en over je geloof kunt praten, maar eigenwillig niet wil doen wat de HERE van je vraagt. Als je bijvoorbeeld wel naar de kerk komt, maar intussen toch gewoon je eigen weg wil blijven gaan. Of de Here lof zingt maar intussen in een afvallige kerk blijft. Die valkuil is er voor iedereen. Maar het is wel huichelachtige godsdienst en de HERE een gruwel.

De HERE heeft dit door meerdere profeten laten weten. Bijv. in Jesaja 1:13,14:

Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen, Ik verdraag het niet. Uw feesten haat Ik met heel mijn ziel.