Individualisme en kerk


De maatschappij waar wij deel van uitmaken is geïndividualiseerd. Om wat voorbeelden te geven. Een derde van de Nederlandse huishoudens is een eenpersoonshuishouden. Door slimme software wordt het surfgedrag van elke internetgebruiker gevolgd en wordt daar met allerlei advertenties, die aansluiten bij het individuele surfgedrag, handig op ingespeeld. Op school, studie en werk gaat het om je eigen, persoonlijke ontwikkeling, waar heel veel voor wijken moet. Selfie, wat zoveel inhoudt als het maken van een foto van jezelf, was het woord van het jaar 2013; de selfiestick is een handige stok om foto´s te maken van jezelf.Overigens, nog geen eeuw geleden was er juist sprake van allerlei stromingen, waarbij het niet individu maar het collectief centraal stond. Voor het bereiken van bepaalde doelen ging men over de lijken van de individuen. Denk hierbij aan het nationaal-socialisme of het communisme. Gelukkig is aan deze schrikwekkende regimes een eind gekomen en mochten we er recent bij stilstaan dat we in Nederland al 70 jaar in vrijheid mogen leven. De tegenbeweging die we in het individualisme opmerken, is echter net zo goed een ontwikkeling die we moeten onderscheiden in de huidige maatschappij.

Het individu en de gemeenschap

Enkeling en gemeenschap hebben beide een waarde, ze zijn beide van betekenis. Zo is een ieder van ons verantwoordelijk voor z´n eigen daden en dat geldt voor een ieder. Daarom kunnen de mensen zich niet verschuilen achter de beweging van de groep of achter eeuwenoude tradities. De omstandigheden waarin de mensen verkeren kunnen verzachtend zijn, maar een ieder blijft verantwoordelijk voor z´n eigen daden. Illustratief hierbij is de jaarlijkse dodenherdenking op 4 mei, waarbij in de afgelopen jaren steeds weer en meer discussie ontstaat over het wel of niet herdenken van de Duitse slachtoffers. Waren zij nu de daders? Of waren zij ook slachtoffers van een bepaald regime en is het hun in feite ook niet aan te rekenen? Echter, een dergelijk argument is geen geldig excuus. Een dader van een misdrijf kan zich niet excuseren voor het feit dat hij maar een slachtoffer is van zijn situatie. Tegenwoordig wordt wel beweerd dat de hersenen van de mens niet meer zijn dan een biologisch proces. Dat ik denk zoals ik denk is een gevolg van het proces in mijn hersenen; ik ben dus `slachtoffer´ van het denkproces in mijn hersenen. Ook dit gaat niet op. Want een ieder blijft verantwoordelijk voor zijn eigen daden (vgl. 2 Kor. 5:10; Pred. 12:13,14). Een individu moet, als daar de noodzaak voor is, tegen de stroom van een beweging of tegen de stroom van eeuwenoude tradities in durven gaan: een dode vis stroomt met de zee mee, maar een levende vis zwemt tegen de stroming in...

Wij staan persoonlijk verantwoordelijk voor onze daden, hetzij goed, hetzij kwaad. Tegelijk moeten we beseffen dat we niet alleen op de wereld zijn. We zijn onderdeel van allerlei levensverbanden. Thuis, in het huwelijk, in het gezin, in de familie, op het werk, op school en ga zo maar door. In ons dagelijks leven functioneren we niet alleen, maar zijn we onderdeel van allerlei gemeenschappen. In het bijzonder zijn we als gelovigen ook onderdeel van het levensverband van de kerk.

Het geloof

U weet, onze catechismus vat het ware geloof, het algemeen, ontwijfelbaar, christelijk geloof samen met de woorden van de Apostolische Geloofsbelijdenis. We weten niet precies wie de Apostolische Geloofsbelijdenis heeft opgesteld en we kunnen haar ontstaansmoment slechts in een bepaalde periode plaatsen. Toch spreekt deze belijdenis in al haar delen Gods Woord na. De opstellers van de catechismus laten zien hoe de Apostolische Geloofsbelijdenis, het geloof, waarmee wij bij Christus ingelijfd zijn, samenvat.

Het geloof is een heel persoonlijke zaak. Ik geloof zelf, het is niet de kerk, het zijn niet de ambtsdragers die voor mij geloven. Het beeld van de kerk uit Efeze 4 van de kerk als het lichaam is in dat verband een bijzonder mooi beeld. Immers, een vinger is een vinger; het hart is een hart; een voet is een voet. Elk onderdeel, elk lid van het lichaam heeft op zichzelf een eigen functie en een eigen taak. Zo hebben ook de leden van de kerk een eigen taak. Maar deze functie en de taak van elk lid kunnen niet afgedacht worden van het functioneren van het lichaam als geheel. De leden van de kerk hebben een eigen taak, maar ze zijn zonder elkaar niet levensvatbaar. De lichaamsdelen zijn met spieren en pezen aan elkaar verbonden en het bloed doorstroomt alle delen. Het geloof is een heel persoonlijke zaak, maar is - om in het beeld van het lichaam te blijven - alleen levensvatbaar als het functioneert binnen de gemeenschap, binnen het lichaam, binnen de gemeente van Jezus Christus.

In het derde deel van het Apostolicum belijden wij het werk van de Heilige Geest. Alle artikelen die daarna volgen, te weten: ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen, vergeving van de zonden, opstanding van het vlees en een eeuwig leven, hebben betrekking op het werk van de Geest, die ons deelachtig maakt wat wij in Christus hebben. De kerk als geloofsgemeenschap is een vrucht van het werk van de Here. Het is een wonder dat in de wereld de eenheid in Christus door de Heilige Geest herschapen is na de versplintering van het menselijke geslacht door de val van Adam. Door de Heilige Geest is de nieuwe mensheid er; de eenheid, de kerk, en nu moeten wij als loten uit die stam groeien. Het is daarom bijzonder verdrietig wanneer mensen zeggen: ik heb wel een band met Jezus, maar met de kerk heb ik niets. Ik ben wel verbonden aan God, maar van de kerk als instituut, als zichtbare vergadering van de christgelovigen heb ik afstand genomen.

Moderne belijdenis

We horen vandaag wel zeggen dat men de kerk niet nodig heeft om te geloven. De relatie met God is rechtstreeks, hiervoor is geen relatie met de kerk nodig. De gemeenschap met God is rechtstreeks en daar staat niets tussenin. Of wanneer men zegt: `God houdt van u´, of: `God houdt van jou om wie je bent". Wij geloven dat deze moderne belijdenissen ingaan tegen de Schrift. Want tussen God en u staat Christus. Hij is het hoofd van die gemeenschap; de Heilige Geest zorgt ervoor dat u tot die gemeenschap behoort. De Heilige Geest schenkt u het geloof, waardoor u in Christus voor God staat. Dat wil zeggen, de Verbondsgod is als een Vader voor hen die door het geloof bij de Here Jezus Christus zijn ingelijfd en op de beloften van zijn verbond vertrouwen.

En dan kan men ook niet zien het wonder van ons eigen leven, want dat is dit, dat wij niet maar op onszelf staan, als losse individuen, waar de Here dan misschien nog wel eens bemoeienis mee krijgt, maar dat wij door de Here zijn opgenomen in zijn werk en zijn gemeenschap 1).

Tegen het individualisme is dit een krachtige boodschap die wij ons allen aan mogen trekken. De gaven van vergeving van de zonden, opstanding van het vlees, het eeuwige leven zijn aan de gemeente geschonken. Dat is een hele diepe, maar ook een ernstige gedachte. Als we dat vasthouden, dan mogen we met hen die ca. 500 jaar voor ons leefden, de goede belijdenis vasthouden en als een banier tegen de wereld opheffen: buiten het lichaam van Christus, waar de goede gaven van eeuwig heil worden uitgedeeld en ons door de Geest worden toegeëigend, is geen zaligheid (Joël 2:32, Ps. 46:6). Er zijn gelovigen buiten de kerk en er kunnen ongelovigen in de kerk zijn. Beslissend is dat God zelf zegt dat we ons bij de kerk moeten voegen en dat dáár de goede gaven worden uitgedeeld. Dat zijn geen woorden die graag worden gehoord of in de brede gereformeerde gezindte worden vastgehouden. Integendeel! Maar laten wij die belijdenis wel vasthouden, omdat de Bijbel zelf in hoofdstukken, ja, in hele Bijbelboeken spreekt over het werk van de vergadering van zijn volk.

De kerk als dak boven het hoofd?

Het is daarom een wonder van genade dat God ons in zijn gemeenschap heeft opgenomen en ons in de gemeenschap van de kerk als het lichaam van Christus heeft geplaatst. Dat is veel meer dan, zoals dr. Plaisier het in De Waarheidsvriend (Weekblad van de Gereformeerde Bond binnen de PKN) beweerde, dat de kerk een dak boven het evangelie is, een dak, waaronder de mensen samen dingen doen. Wij zien dan de kerk als het lichaam van Christus, waar de gelovigen aan elkaar verbonden zijn door de band van de echte, werkelijke vrede: het geloof in de Here Jezus Christus en de aanbidding van zijn Koningschap. Zijn Koningschap, dat wil ook zeggen: waar hij regeert door zijn Woord en Geest.

Zijn heerschappij over het lichaam door zijn Woord en Geest betekent echter ook dat dit de leden van de kerk niet onberoerd zal kunnen laten. Immers, in de kerk is sprake van de nieuwe mensheid? De ware christgelovigen zijn toch zij die zich ook laten regeren door Woord en Geest? Zij zijn apart gezet van de wereld door de heilige Geest, die het werk van Christus op aarde nu zal voltooien. Apart gezet van de wereld omdat ze Christus hebben leren kennen en daarom zijn de gelovigen geheel anders.

Te veel pretenties?

Een nieuwe mensheid. Is dat niet wat te pretentieus geschreven? Want, als we eerlijk zijn, wat is er zo anders, zo nieuw in onze gemeente en het kerkverband? Als gemeenteleden onderling, waarbij over van allerlei zaken conflicten kunnen ontstaan? Zijn de vruchten van de Geest dan bij u en bij ons zichtbaar? Op de Bijbelstudieverenigingen? Op de kerkelijke vergaderingen, lokaal en synodaal? Wat is er zo anders bij ons als kerkleden aan opvoeding en onderwijs? In mediagedrag en -gebruik? Hoeveel mensen buiten de kerk zijn jaloers op ons levensgedrag? Hoevelen hebben wij door onze godvrezende levenswandel al voor de dienst aan de Here gewonnen (vgl. Zondag 32 HC)?

Inderdaad, we zijn geen supermensen, want we hebben te strijden tegen onze grote zwakheid, elke dag maar weer, zonder ophouden, want de allerheiligsten hebben maar een beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid. We weten ook dat we hiervoor bij Christus kunnen schuilen omdat Hij ons verlost heeft van al onze zonden en gebreken, maar dat neemt niet weg dat wij bij onszelf ook beducht moeten zijn op onze nog aanwezige vleselijke begeerten.

Zijn we bij onszelf beducht op geestelijke hoogmoed? Hebben we een wacht voor onze lippen, wanneer we spreken thuis onder elkaar, in de kerk, op de kerkelijke vergaderingen, op het werk? Zijn we levende leden van Christus´ kerk en durven we daarom tegen de stroom in te zwemmen? Bijvoorbeeld door het frank en vrij opkomen voor de Naam van de Here? Door in ons werk trouw en betrouwbaar te zijn?

De kerk als enige geloofsstuk?

Het gaat dan niet om het hooghouden van de kerk als het enige geloofsstuk dat we hebben, alsof ons geloofsleven alleen maar draait om dat ene artikel over de kerk. Maar in zekere zin draait het in ons leven daar wel om, omdat we van het rijk van de duisternis overgezet zijn naar het rijk van het licht, het lichaam van Christus. Als we werkelijk aan elkaar verbonden zijn door de band van het geloof, dan klopt het hart van de kerk in ons hart; dan doortrekt het leven van de kerk ons leven.

Als we dat zien, hoe heerlijk is dan de belijdenis van de kerk. Zouden we dan niet met vreugde en blijdschap tegen onze naaste zeggen: kom, ga met ons, en doe als wij. Ga met ons op, om de lof van de Drieënige God met mond, hart en hand te loven en te prijzen!

1) dr. K. Deddens, preek bij HC 21 uit Dit is uw leven!