Het vorige artikel bevatte de eerste twee onder-delen van de lezing: (1) Wie leidde deze wereldweg? en (2) Met welke boodschap? In dit artikel komen nog aan de orde: (3) Tot wie kwam deze boodschap?, (4) Interne opbouw van de kerk, (5) Strijd en tegenstand en als afronding (6) Conclusies. Christus geeft in Handelingen ook aan tot hoever de evangelieprediking zou moeten reiken. Namelijk tot de Joden en de heidenvolken van de hele wereld. Daarin wordt de belofte aan Abraham vervuld: `in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden´ (Gen. 12:3; 17:4). Deze vervulling was ook toegezegd in de profetieën over de Knecht des Heren uit Jesaja 42 en 49. Christus wordt daarin een licht voor de heidenvolken genoemd. Op meerdere plaatsen wordt in Handelingen speciaal naar deze OT-teksten terugverwezen (2:39, 3:25, 13:47, 26:23) . Als Petrus zijn Pinksterrede houdt, zijn daar Joden en Jodengenoten afkomstig uit allerlei streken van de wereld. Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, Romeinen, Kretenzen en Arabieren (2:9-11). Ze komen uit de diaspora, de verstrooiing, die bij de ballingschap was ingezet. Later ontmoeten Barnabas en Paulus op de zendingsreizen bijna overal Joden. Bij hen bevinden zich niet alleen proselieten, niet-Joden die tot het Joodse geloof zijn toegetreden en zich hebben laten besnijden, maar ook zogenaamde God-vrezenden. Deze laatsten zijn onbesneden heidenen die in God geloven op basis van het Oude Testament. Juist zij blijken vaak open te staan voor het Evangelie van Christus. Ze worden in bijna alle plaatsen genoemd, die Paulus bezoekt tijdens zijn zendingsreizen. Zo laat de Here ook de Joodse diaspora meewerken ter voorbereiding op zijn wereldwijde kerkvergadering. De Here heeft uitgesproken dat de apostelen eerst in Jeruzalem het Evangelie moeten brengen. Na Pinksteren verblijven de apostelen ook langere tijd alleen in deze stad. Daar is op Pinksteren een grote christelijke gemeente uit de Joden gevormd. Daar geven zij onderwijs en leiding. Daar prediken ze het Evangelie onder de Joden. Maar het lijkt wel of ze aarzelen om ook in wijdere omgeving te gaan prediken. Maar na de steniging van Stefanus, in Hand. 7, komt daar verandering in. Want er ontstaan dan heftige vervolgingen, die leiden tot verstrooiing van de gemeenteleden. Zo laat de Heilige Geest de verstrooide gemeenteleden hun werk doen van prediking en evangelisatie en ontstaan er nieuwe gemeenten in Judea, en later ook in Samaria en Galilea, en van daaruit zelfs tot in Damascus en nog verder tot in Antiochië. De evangelist Filippus volgt hen daarin richting het niet-Joodse Samaria. Als ook daar het geloof ingang vindt, worden Petrus en Johannes door de apostelen uitgezonden om de verbreiding van het Evangelie te ondersteunen. Het Evangelie blijkt vruchtbaar, er komen steeds meer gemeenten. Filippus wordt dan door de Geest naar een heidense man gestuurd. De kamerling van Kandake uit Ethiopië. Na deze te hebben gedoopt, brengt hij het Evangelie tot aan Caesarea toe. Vervolgens doet de Heilige Geest Petrus trekken uit Jeruzalem eerst naar Lydda, waar hij Simon de tovenaar ontmoet. En vervolgens naar Joppe. Daar krijgt Petrus het visioen van de onreine dieren, ter voorbereiding op zijn ontmoeting met Cornelius, de Romeinse hoofdman. Deze komt dan met heel zijn huis tot geloof. De opmars van het Evangelie onder Joden en heidenen is dan niet meer te stuiten. Ook al ondervindt de kerk veel tegenstand. Nadat zelfs de grootste vervolger Saulus door Christus Zelf tot geloof is gebracht, werkt Christus verder aan zijn zendingsplan via zijn apostelen: de verbreiding naar de einden der aarde. In de hoofdstukken 13-28 wordt dit beschreven in de vier zendingsreizen van Paulus. Zo bereikt uiteindelijk in hoofdstuk 28 het Evangelie Rome, de hoofdstad van het heidense wereldrijk van de Romeinen. Van daaruit zal het Evangelie ook na de aposteltijd verder worden verspreid de hele aarde over. Vandaag verkeren wij nog in die laatste fase waarin Christus wil komen tot zijn volle getal. Zullen wij datzelfde apostolische Evangelie dan niet willen uitdragen? Graag toch!? Ook als het weerstand ontmoet? Daarvoor hoeven we geen apostelen te zijn. Dat was in Handelingen ook niet altijd het geval. Zoals we al zagen, hebben na de dood van Stefanus verstrooide gemeenteleden hun roeping verstaan om het Woord van God te verkondigen, eerst in Judea en Samaria (Hand. 8:1,4), later zelfs tot aan Antiochië (Hand. 11:19-21). Pas daarna kwam Barnabas naar Antiochië, en werd ook Paulus daarheen geroepen om daar te werken, voordat ze verder werden uitgezonden. Maar ook daarna bleken ook gewone gemeenteleden buiten de apostelen om zending te bedrijven. Zo was er zelfs in Rome al een gemeente, voordat een apostel ook maar een voet in die stad had gezet. Voor het kerkvergaderend werk is doorgaande zending erg belangrijk. In Handelingen lezen we van grote vreugde om de bekering van Joden en heidenen en om de genezing van vele zieken (8:8; 13:48,52; 15:3) en God werd daarvoor verheerlijkt (2:47; 4:21; 11:18; 13:48; 21:20). Maar daarnaast is er toch ook even zo goed opbouw nodig van de gemeenten, groei in het geloof en verdediging van de leer. In het boek Handelingen is daarom ook veel te lezen over het werk van bouwen en bewaren. Zij die tot geloof komen, laten zich dopen en worden zo in de kerk van Christus ingelijfd. Zij worden in Handelingen dan discipelen genoemd, zelfs 48 keer. In Antiochië worden deze discipelen voor het eerst christenen genoemd (11 : 26). Voor de gemeenten is het belangrijk om te volharden in het onderwijs van de apostelen, het breken van het brood (het vieren van het avondmaal), het samen bidden en de Here lof zingen (Hand. 2:42-47). Voor de leiding van dit kerkelijke leven worden opzieners, ouderlingen, aangesteld. Ook uit zich de gemeenschap der heiligen in barmhartigheidsbetoon naar elkaar toe (Hand 2:45; 4:32-35). Dat wordt aangestuurd door de diakenen (6:1-6). Deze gemeenschap der heiligen heeft aanvankelijk een goede naam ook bij buitenstaanders (2:47). Zo wordt de interne opbouw dienstbaar voor het missionaire werk. Het trekt de aandacht. Mensen worden nieuwsgierig naar het Evangelie. Een belangrijke les voor ons. Wat betreft de eenheid tussen christenen uit Joden en uit Grieken is er echter een ernstig en langdurig probleem geweest. Er is veel Bijbels onderwijs voor de Joden nodig om te aanvaarden dat er bij geloof in Christus geen noodzaak meer is tot besnijdenis en tot onderhouden van de Mozaïsche wet. Vanwege drijvende krachten vanuit Farizeïsche gelovigen, komt het hierbij zover dat hierover een apostelconvent moet worden belegd (15:1-21). Het daar genomen besluit is van essentiële waarde voor de voortgang van het kerkvergaderend werk van Christus. De apostelen verzetten daarnaast ook veel energie en werk t.b.v. de opbouw van de plaatselijke gemeenten. De leer van het Evangelie moet worden vastgehouden. De gemeente moet worden bewaard bij de genade van God en het geloof in Jezus (13:43; 14:22). De apostel Paulus keert daartoe herhaaldelijk terug naar eerder door hem gestichte gemeenten om deze te versterken in hun geloof. Vele brieven worden verzonden om de gemeenten te blijven bemoedigen, te vermanen en terecht te wijzen. Uit de brieven in het Nieuwe Testament blijkt met name hoe breed en diep het gegeven onderwijs is geweest binnen de kerk. Ook wij hebben anno 2015 daaraan genoeg voor ons kerk-zijn en ons geloof! Hoe intensief het pastorale werk van de apostelen is geweest lezen we in Hand. 20. Daar vertelt Paulus hoe hij in Efeze meerdere jaren bij de voortduur niet alleen al de raad van God heeft verkondigd, maar ook al die tijd eenieder in de gemeente onder tranen heeft terechtgewezen. Er is dan ook al sprake van onderlinge contactbeoefening tussen gemeenten. Via de apostelen of andere medewerkers, zoals Timotheüs en Silas. Er worden rondzendbrieven doorgezonden. Er vinden door meerdere gemeenten schenkingen plaats ten behoeve van de gemeente te Jeruzalem (11:29,30; 12:25; 2 Kor. 9). Er worden afvaardigden gestuurd van de ene naar de andere gemeente ter versterking of vanwege het apostelconvent (11:22,27;15:22). Kortom, men is in de Here Jezus Christus een eenheid. Ook al is men over meerdere landen verbreid en verstrooid, men is toch met hart en wil samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof, art. 27 NGB. De tegenstand De strijd met de heidenen betreft de verleiding van afgodendienst, soms afgodische aanbidding van apostelen (14:11; 28:6). Ook wordt vijandigheid ervaren doordat sommigen hun inkomsten in gevaar zagen komen uit de handel rond waarzeggerij en afgodendienst (16:19-24; 19:24-40). Toch heeft de Heilige Geest ook die tegenstand doen meewerken aan de verspreiding van het Evangelie. Omdat een apostel dan weer naar een volgend gebied moet vluchten. Of omdat er in gevangenissen via ongedachte wegen het Evangelie kan worden verspreid. Van dit laatste is Paulus het meest sprekende voorbeeld. Wat we hiervan kunnen leren is dat we ons niet van evangelisatie moeten laten weerhouden in geval van tegenstand. De Here kan ook nu die tegenstand voor zijn doel gebruiken. Steeds zullen we het belang van Christus, zijn eer en zijn kerkvergadering voorop moeten stellen. Zelfs al zou dat ons ons leven kunnen kosten. Denkt u maar aan de twee getuigen van Openb. 11, die doorgaan met hun getuigen, totdat hen het zwijgen wordt opgelegd. De interne tegenstand en strijd spitst zich met name toe op de houding van de Joodse christenen tegenover de christenen uit de heidenen. Na het apostelconvent van Handelingen 15 kunnen zij hun medegelovigen de Mozaïsche wet niet langer opleggen. Maar dat betekent nog niet dat er geen probleem op dit gebied meer is. De Joodse gelovigen willen zich vaak nog onderscheiden om in een betere verhouding tot de niet-gelovige Joden te staan, bang als ze zijn voor vervolging (Gal. 6:12). De Judaïsten willen anderen het onderhouden van de wet nog steeds opleggen. Zij voelen zich de echte kinderen van Abraham. Dat is echt zondige hoogmoed, die in diverse nieuwtestamentische brieven scherp wordt veroordeeld. Bij de gelovigen uit de heidenen bestaat weer het gevaar van terugval tot afgodendienst. We kennen deze problemen met name uit de brieven aan de Romeinen en de Korintiërs. Het apostelconvent heeft ook daar aandacht aan besteed. Daarnaast komt er verdeeldheid en onschriftuurlijke onverdraagzaamheid in de gemeenten voor. Ook dwaalleer zoals bijvoorbeeld de gnostiek, of het loochenen van de opstanding uit de doden of de Godheid van Christus. Dit alles vraagt veel intern pastoraat door apostelen en ouderlingen. Alleen uit deze zaken blijkt al, dat het missionair-zijn niet het allesbeheersende karakter van de kerk zal mogen zijn, hoe belangrijk dit werk ook blijft. Vanuit het boek Handelingen komen we tot een aantal conclusies m.b.t. de wereldweg van de kerk. oDe kerk was en is er voor Christus en zijn koninkrijk: Hij verzoende zijn kerk met God! Hij leidde haar en vermeerderde haar door Zijn Geest. Zodat ze een koninklijk priesterschap is Gode ten eigendom. Tot zijn eer. oChristus vroeg van zijn kerk niet alleen aandacht voor groei, maar óók veel aandacht voor bouwen en bewaren. Met betrekking tot leer en leven. o Alle gemeenten hadden eenzelfde apostolische leer & kerkregering. Ze waren door de Heilige Geest onderling verbonden in de eenheid van het ware geloof. Ook was er al een aanzet voor een kerkverband. oNiet alleen speciale zendelingen, maar alle kerkleden hadden als levende leden een missionaire taak, die als vanzelfsprekend hoorde bij hun geloofsleven en het zijn van een levend kerklid. oDe houding t.o.v. de wereld was die van in antithese getuigen van het recht van Koning Christus. oDe Boodschap voor de wereld was daarbij gericht op geloof en bekering t.b.v. eeuwig behoud met het oog op de wederkomst van Christus. Hij liet zich kennen als de Redder, bij wie vergeving en vrijspraak mogelijk is, en tegelijk als de Rechter, die de wereld zal komen oordelen. oEr bestond geen apart discipelschap. Àlle levende gemeenteleden waren discipelen, leerlingen van de Here. Het volgen van Hem vroeg al hun aandacht. Daarnaast waren er door de Heilige Geest aangewezen ambtsdragers voor de regering en verzorging van de gemeente. oDe evangelieverkondiging volgde deze lijn: eerst de Jood, en ook de Griek. Dat was geen rangorde maar volgorde. Zie verder voor deze zaak Rom. 9-11. oDe in Handelingen genoemde tekenen en wonderen (waaronder ook profetieën en tongenspraak) bleken alleen bestemd voor de apostolische begintijd. Wat 1 Kor. 13:10 zegt: oAlle gelovigen, ook wij, ontvangen sinds Pinksteren de gave van de Heilige Geest. Daarin zijn we gedoopt en vervuld met de Heilige Geest. Met als doel om de grote daden van God te verkondigen, mee te werken aan het kerkvergaderend werk van de Here Jezus Christus, en waakzaam de wederkomst van onze Here te verwachten. Onze toekomst als kerk van Christus is het nieuwe Jeruzalem, dat op de jongste dag in zijn volmaaktheid werkelijkheid zal zijn. Daar verlicht de heerlijkheid Gods haar en is haar lamp het Lam. Tot wie kwam de apostolische boodschap?
Te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria
En tot het uiterste der aarde
De interne opbouw van de kerk
Strijd en tegenstand van buitenaf
Strijd en tegenstand van binnenuit
Conclusies