De wereldweg van de kerk na Pinksteren* (1)


Het onderwerp van mijn referaat is de wereldweg van de kerk na Pinksteren, bezien aan de hand van het boek Handelingen. Zolang de kerk bestaat is die wereldweg een uiterst actueel onderwerp. De Here Jezus wil immers komen tot het volle getal van al de zijnen. Tot zijn kerk die af is. Ook nu is bezinning nodig over de roeping die daarbij naar ons als zijn kerk uitgaat. Daarbij is belangrijk om de Schriftuurlijke roeping te onderscheiden van wat mensen ervan maken. Ik noem een aantal ontwikkelingen op dit gebied.

Hedendaagse vraagstukken

Al langer is vanuit de Wereldraad van Kerken een ander accent komen te liggen op de wijze waarop je buitenstaanders benadert. Onder de noemer van apostolaat moet het vooral gaan om de daad van hulp en dienstbetoon naar de naaste. Het evangeliewoord krijgt dan hooguit een ondergeschikte rol toebedeeld.

Vanwege de massale leegloop van vele kerken, wordt door velen steeds meer nadruk gelegd op het missionaire karakter van de kerk. Soms zo veel nadruk dat heel het kerk-zijn daarin lijkt op te gaan. Men probeert daarbij ook nieuwe vormen van kerk-zijn uit, door middel van het verschijnsel `kerkplanting´. Nieuw gestichte gemeenten willen mensen trekken door middel van een aan de wereld aangepast klimaat van liturgie en muziek. Liefst zonder beknellingen van kerkorde en confessie. Onder het motto dat de kerk er is voor de wereld worden ook op grotere schaal prediking en eredienst laagdrempelig gemaakt.

Nog weer een ander fenomeen is de zogenaamde Koninkrijk-boodschap van met name N.T. Wright, die in Kampen veel invloed heeft. Kort samengevat komt die hierop neer: sinds Jezus´ opstanding is deze wereld onder het koningschap van God gekomen. De kerk moet nu met God meewerken aan een transformatie van déze wereld en zich eens wat minder inspannen om `zieltjes te winnen voor de hemel´.

Anderen wijzen op de tegenvallende successen van zending en evangelisatie en propageren een vorm van discipelschap dat voor meer toerusting moet zorgen en zelfs kan dienen ter vervanging van de ambtsdienst.

Een lang bestaand vraagstuk bij zending is de plaats van het Joodse volk. Met name in reformatorische en evangelische kring leeft een visie, die Israël als natie een speciale plaats toekent. Daarbij gaat men er vaak vanuit dat daar nog een massale bekering zal plaatsvinden.

De laatste kwestie die ik noem, is de vraag of er ook geestesgaven voor onze tijd zijn gebleven zoals gaven van genezing, van profetie, van tongen en duivelsuitdrijving. Zijn er nog steeds tekenen en wonderen mogelijk zoals op en na Pinksteren?

Het is onmogelijk om op al deze zaken diep in te gaan. Toch biedt het boek Handelingen veel aanknopingspunten om deze vragen te kunnen beantwoorden. Die heb ik voor een deel in mijn lezing verwerkt.

Wie leidde deze wereldweg?

Wie regeerde en bestuurde de kerkbeweging die in Handelingen ook wel zelf `de weg´ werd genoemd? Onze catechismus vat heel Gods Woord op dit punt samen in zondag 21.

De Zoon van God vergadert, beschermt en onderhoudt Zich uit het hele menselijk geslacht een gemeente die tot het eeuwige leven uitverkorenen is van het begin van de wereld tot aan het einde.

De Zoon van God vergadert Zich een gemeente.

Dat geeft niet alleen aan dat de kerk van Hem is, door Hem gekocht. Maar dat de kerk ook op Hem gericht is. Hij doet dit werk door zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof.

In het boek Handelingen komt dit alles heel duidelijk naar voren. Vooraf aan zijn hemelvaart geeft Christus eerst aan de door Hem uitgekozen apostelen zijn instructies (1:2). Hij doet dat door zijn Geest, de Heilige Geest, die hen vanaf Pinksteren verder in de waarheid zal leiden en kracht zal geven voor de uitvoering van Christus´ bevelen (1:8).

Vervuld met de Geest die Christus op hen uitstort, spreken ze op Pinksteren Gods Woord. Ze spreken van de grote verlossingsdaden van God (2:11). Dat gaat gepaard met bijzondere tekenen: tongen als van vuur, en het spreken van andere talen (2:4,11). Petrus wijst er in zijn preek op dat Christus Degene is die deze Geest heeft uitgestort (2:33). Zo spreken ze vervuld met de Heilige Geest het Woord van God met vrijmoedigheid op de Pinksterdag, maar ook daarna steeds weer (4:31).

Steeds weer lezen we in Handelingen dat de Geest van Christus zijn kerk bewaart, leidt en vermeerdert. Hij geeft op het gebed van de gemeente gaven en krachten aan apostelen en ambtsdragers, tot uitbreiding en opbouw van zijn kerk.

De Geest van Christus

Na de vorming van de gemeente te Jeruzalem zegt een engel tot de diaken en evangelist Filippus dat hij op weg moet gaan waar de Ethiopische kamerling van Kandake reist (8:29). Vervolgens spoort de Heilige Geest Filippus aan om bij die ontmoeting aan deze kamerling het evangelie te verkondigen en hem te dopen (8:38). De Heilige Geest leidt later ook de apostelen naar ongedachte ontmoetingen en in ongedachte richtingen. Zoals de ontmoeting van Petrus met Cornelius in hoofdstuk 10 en 11. Hij stuurt in Antiochië de afzondering en uitzending van Barnabas en Saulus als zendelingen aan (13:2). De reizen die de apostelen ondernemen, zijn beslist niet planmatig door hen voorbereid, maar de Geest stuurt dit en geeft hen meerdere malen rechtstreeks de richting van hun reis aan (zie m.n. hoofdstuk 16).

Het is ook de Heilige Geest die Paulus naar Jeruzalem doet gaan om daar gevangen genomen te worden, om zo uiteindelijk in Rome terecht te komen (20:22,23; 21:11).

Zo staat het hele traject van Jeruzalem naar Rome onder leiding van de Heilige Geest van de Here Jezus Christus. Een aantal keren treedt Christus zelf rechtstreeks op, zoals bij de bekering van Paulus en later in een aantal openbaringen aan Paulus (22:6v,17v,21; 23:11). Maar voor het overige werkt Hij via zijn Geest.

De Heilige Geest geeft ook voor de plaatselijke interne opbouw al het nodige. Hij stelt ouderlingen aan (20:28). Als er in Judea, Galilea en Samaria gemeenten ontstaan, geeft de Heilige Geest hen allen bijstand voor hun vertroosting, vrede en groei (9:31).

Hij leidt ook het Apostelconvent in Handelingen 15 naar de besluitvorming betreffende het zo belangrijke kerkelijke vraagstuk van de geldigheid van de mozaïsche wet (15:28).

Zo wordt in Handelingen overduidelijk, dat de kerk en de kerkvergadering niet een zaak is van ons, maar van Christus als Heer van de kerk. Hij werkt dat uit door zijn Geest. Mensen worden door Hem gebruikt als zijn dienstknechten. Zo leidt Hij ook vandaag zijn kerk verder. Hij wil daarbij ook onze medewerking gebruiken. Dat vraagt van ons inzicht in de Schriften en luisteren naar wat de Geest ons daarin te zeggen heeft. Verder ook gebed om de Heilige Geest. En om mogelijkheden, gaven en krachten van de Geest te mogen ontvangen ten behoeve van opbouw van de kerk bij het evangelie en van het uitdragen van het evangelie.

Wat voor boodschap werd uitgedragen?

Lezen we in Handelingen van een voor buitenstaanders `aantrekkelijk´ verhaal, een `laagdrempelige´ boodschap? Of misschien iets als `Jezus houdt ook van jou´? Of was het apostolaat vooral primair hulpvaardigheid en dienstbaarheid voor de mensen? Nee, eigenlijk lezen we niets in die richtingen. In Handelingen wordt het missionaire werk aangeduid met `getuigen´, `verkondigen´, of `prediken´ (letterlijk `evangeliseren´).

Getuigen brengt ons in de sfeer van de rechtbank. De Here Christus heeft als verhoogde Koning de naam boven alle naam in hemel en op aarde. Als zodanig heeft Hij recht op elk mens, opdat die God en Hem zou eren. Het getuigenis van Jezus moet iedereen zover brengen dat ze dat recht erkennen en zich zullen onderwerpen aan de Here.

Verkondigen betekent: het brengen van de beslissende boodschap met bevel van gehoorzamen.

Prediken/evangeliseren betekent: het brengen van de goede boodschap.

Wat is dan de inhoud van de boodschap? Die ligt in het verlengde van de prediking van Jezus zelf. Zijn prediking volgde weer op die van Johannes de Doper: `Bekeert u want het Koninkrijk Gods is nabij´.

Na Pasen geeft Jezus daarbij de uitleg `dat Hij lijden moest en ten derde dage opstaan uit de doden´.

Hij beveelt dan zijn apostelen `dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving van hun zonden´ (Luk. 24:47).

In de 40 dagen voorafgaand aan zijn Hemelvaart spreekt Jezus hier heel uitgebreid over door (1:3).

In de goede en beslissende boodschap moet het Koninkrijk Gods, namelijk de koninklijke heerschappij van God in Jezus Christus, centraal staan. Het binnengaan in dat rijk vraagt bekering en geloof in de naam van Jezus, die gekomen is tot vergeving van de zonden.

Als eerste zien we de prediking van Filippus zo getypeerd worden: het evangelie van het Koninkrijk Gods en de naam van Jezus. Zo predikt ook Paulus steeds het Koninkrijk, met uitleg uit de Schrift over wie Jezus is: namelijk de Priester-Koning (19:8; 20:25; 28:23,31). Het is steeds dezelfde boodschap. Het laatste wat van Paulus in Rome wordt gezegd is, dat hij predikte

`het evangelie van het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus, met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering´ (28:31).

Oproep tot bekering

De prediking van het Koninkrijk is steeds verbonden met de oproep: bekeert u, laat u behouden, laat u verzoenen (2:38, 3:19, 14:15, 17:30). Paulus noemt in Hand. 26:18 de opdracht zoals Jezus die bij zijn bekering bij Damascus uitsprak:

`Ik zend u heen om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de heiligen zouden ontvangen door het geloof in Mij.´

In Handelingen lezen we dus nergens over een poging om te komen tot een soort ommekeer, transformatie van de samenleving op deze aarde. Integendeel, het evangelie wordt in antithese met de ongelovige wereld gebracht, met de boodschap zich te bekeren. Om behouden te worden uit deze wereld, uit dit verkeerde geslacht. Dat gold voor Jood en Griek. Daardoor ondervindt men vaak ook verdrukking en vervolging.

Bij de benadering van buitenstaanders is absoluut geen sprake van aanpassing. Van Hand. 17 wordt wel beweerd dat Paulus op de Areopagus in Athene heel handig inspeelt op het denken van de Grieken. Hij zou als het ware een eindje met hen mee zijn gegaan in hun idee van veel-godendom.

Maar die uitleg klopt niet. Paulus wijst in zijn rede het wereldse denken met de afgodenverering juist met grote klem af. Hij laat zijn gesprekpartners weten dat ze met al hun zogenaamde godsdienstigheid de enige ware God altijd vergeten zijn. Ze hebben overal beelden van gemaakt om al die goden maar gunstig te stemmen. Maar de ene ware God, die hen geschapen heeft en hen elke dag het levenslicht schenkt, hebben ze tot nu toe niet geëerd. Zo roept Paulus hen op: Eer toch uw Schepper, die u doet leven. Zoekt Hem, dan laat Hij zich vinden! Keert u toch af van uw afgoden!

Uw tijd van onwetendheid onder Gods lankmoedigheid, is nu voorbij. Want ik laat u nu weten dat de door God aangewezen Man, dat is Christus, als Rechter eens zal wederkomen. Bedenk daarbij dat Hij leeft, want Hij is opgewekt uit de dood!

Paulus komt dus bij zijn opwekking tot bekering zelfs met de dreiging van Gods oordeel. Geen aanpassing dus, maar ook geen zoet verhaal als `Jezus houdt van jullie´. Wel wijst hij hen op de weg tot eeuwig heil. Dan volgt op zijn rede wel hoon en spot. Maar er mag ook niet worden vergeten, dat er door de werking van de Geest toch enkelen tot bekering komen (17:34).

Tekenen en wonderen

Hoe moeten we de tekenen en wonderen zien, die de evangelieprediking begeleiden? De genezingen van zieken, kreupelen, en blinden, de opwekking uit de dood, het spreken van profetieën en in tongen, al deze zaken wijzen als tekenen op Christus en zijn evangelie. Dat Hij werkelijk als Here overwinnaar is van zonde en dood, dat Hij alle macht heeft in hemel en op aarde en de grote Heelmeester is. Dat het `wonderen´ zijn, duidt erop dat ze komen van God en niet van een mens.

Tijdens zijn leven op aarde heeft Jezus Zelf deze tekenen en wonderen verricht om zijn prediking kracht bij te zetten. Nu laat Hij ze verrichten door zijn apostelen en hun medewerkers.

Bij de genezing van de kreupele in Hand. 3 verklaart Petrus dit wonder door te verkondigen dat er in heel de wereld geen genezing en behoud is dan door de naam van Jezus Christus.

Zo wordt door het teken het gepredikte Woord versterkt en vruchtbaar gemaakt. Het boek Handelingen kent een bijzonder sterke werking van het Woord: drie maal staat er: `het Woord wies´, dat is: het Woord had een sterke uitwerking: er volgde geloof en bekering (6:7, 12:24, 19:20), en de gemeenten breidden uit.

Toch is er op een gegeven moment een einde aan deze tekenen en wonderen gekomen. Met het heengaan van de apostelen vonden ze niet meer plaats. Toen had het Woord van God zijn volle omvang verkregen en was het fundament van apostelen en profeten af (Ef. 2:20; 3:19). De kerk van Christus uit Joden en christenen had toen alles ontvangen om volwassen te zijn. Niet de tekenen en wonderen zelf zijn maat voor die volwassenheid, maar Christus zelf (Ef. 4:13). Hij wordt nu door zijn Woord genoegzaam geopenbaard.

Wij moeten daarom voor onze tijd niet terugverlangen naar deze tekenen en wonderen en andere bijzondere charismatische gaven als profetieën over openbaringen en spreken in tongen. Dit waren zaken uit de tijd van het kind-zijn van de kerk (1 Kor. 13:8-10). Dat we ze nu niet meer hebben, is geen armoede. Het bepaalt ons juist bij ons rijk zijn met het Woord van God en met de Geest die ons verstand verlicht om dit Woord te kunnen verstaan (2 Tim. 3:15).

(Wordt vervolgd)

*referaat gehouden op de Bondsdag, 9 mei 2015