God bewijzen met de Bijbel dicht (1)


Apologetiek

Bestaan van God Het bewijzen van GodReligieus besefIn dit en het volgende hoofdartikel wordt een boek besproken dat al veel stof heeft doen opwaaien. Het trok de aandacht niet alleen door de naam van een van de twee auteurs, maar ook door de inhoud ervan en de wat prikkelende titel: God bewijzen; argumenten voor en tegen geloven. Inmiddels is het boek door een jury verkozen tot beste theologische publicatie van 2014.

De auteurs

Eerst een enkel woord over de auteurs. Een ervan, dr. H.D. Peels, is als filosoof werkzaam aan de Vrije Universiteit (VU). De ander is een bekendere naam: prof.dr. S. Paas, tegenwoordig voor 50% hoogleraar missiologie aan de Theologische Universiteit te Kampen, voor 50% hoogleraar kerkplanting en kerkvernieuwing aan de VU. Dr. Paas werd in 2009 benoemd in Kampen tot docent missiologie. Dat leverde toen kritiek op onder de verontrusten binnen de GKv en in het buitenland. Deze kritiek is eenvoudig samengevat in de vermaanbrief van de Australische kerken (FRCA) aan de GKv-synode van Ede 2014:

in zijn dissertatie Creation and Judgement: Creation Texts in Some Eighth Century Prophets, gebruikt hij een historisch-kritische benadering. Deze doet hem beweren dat Israëls scheppingsgeloof een Kanaänitische achtergrond heeft en mogelijk werd beïnvloed door Egyptische opvattingen. Hij beschouwt de schepping als een mythe, evenals veel van Genesis 1-11.

Soortgelijke bezwaren waren eerder geuit aan het adres van GS Harderwijk 2011. Deze synode besloot echter de benoeming van dr. Paas gewoon te aanvaarden. Ze sloot zich aan bij de conclusies van de Raad van Toezicht die stelde:

dat Paas in een godsdiensthistorische studie schrift-kritische theorieën op een voor niet-gelovige weten-schappers aanvaardbare wijze heeft besproken en op onderdelen bestreden. Hij heeft dit gedaan binnen het kader van de godsdiensthistorie, zonder daarbij zelf een geloofsstandpunt in te nemen.

Als algemene conclusie werd gesteld:

De TU heeft in dr. Paas een waardevolle docent ontvangen, die diepe eerbied heeft voor de Schrift als Gods Woord en zich gebonden weet aan de gereformeerde belijdenis. Door aanhangers van schriftkritische theorieën met hun eigen wapens te bestrijden steunde hij in feite de Bijbelgetrouwe wetenschap.

Kennelijk vond men het verschil uitmaken of je de Bijbel weerspreekt binnen de kerk of dit doet in het debat met wetenschappers. Ook vond men het verdedigbaar dat dr. Paas kon schrijven over de Bijbel zonder een geloofstandpunt in te nemen! Ten slotte vond de synode dat deze docent diepe eerbied heeft voor Gods Woord. Einde van alle tegenspraak. Onbegrijpelijk.

Inmiddels heeft GS Ede 2014 ondanks de ingebrachte bezwaren (ook genoemd in het ingezonden appèl van 1541 verontrusten), dr. Paas zelfs benoemd tot hoogleraar missiologie! In die positie is hij nu leidinggevende in een vakgebied dat in Kampen misschien wel het zwaartepunt vormt voor het kerk zijn, namelijk om missionaire kerk te zijn.

We mogen ervan uitgaan dat de synode van Ede vóóraf kennis had van het recente boek dat we hier willen bespreken. Het kwam uit in november 2013 en ontlokte al snel flink wat recensies.

Doel

De schrijvers zijn duidelijk over de bedoeling van hun boek. Ze willen een nieuwe aanpak van het gesprek over geloof, religie en het bestaan van God met mensen die niet geloven.

Ze zeggen het ontwrichte gesprek over religie een nieuwe impuls te willen geven. Door dat anders te doen dan opdringerige gelovigen, die vooral hun boodschap aan je kwijt willen. Of mensen die zich beroepen op hun gevoel, op stemmen, dromen en ingevingen. Wat een goed gesprek over religie zou kunnen zijn, wordt zo al snel gesmoord in vooroordelen en bekeringsijver.

Ze willen in plaats daarvan nuchter en rationeel uitleggen wat redelijk is aan gelovig zijn, zonder retorische trucs of evangeliserende foefjes (pag. 12). Kennelijk is het niet hun bedoeling om te evangeliseren. Dit associëren ze met vooroordelen, bekeringsijver, trucs en foefjes.

Een wel heel badinerende manier voor een docent missiologie om de praktijk van zijn vakgebied zo neer te zetten. Verderop schijven ze: ook al zijn we zelf christenen, het is niet ons doel om te werven voor een religie; er wordt al genoeg getrokken aan twijfelaars.

In het slothoofdstuk lezen we opnieuw over het doel van de schrijvers. Dat is niet, zo stellen ze daar zelf opnieuw, om mensen te bekeren tot geloof in God. Daarop is hun rationele argumentatie niet gericht.

Maar wat is dan wèl hun bedoeling met dit filosofische boek? Ze willen de lezer duidelijk maken waarom geloof in God een normale, redelijke optie is voor normale, redelijke mensen. Dàt lijkt hen winst. Want zo schrijven ze: In het algemeen gaan we beter met onze medemensen om wanneer we hen kunnen beschouwen als mensen die net zo redelijk en normaal zijn als wijzelf. (pag. 329). Een tweede doel van dit boek is om vraagtekens te zetten bij het vanzelfsprekende ongeloof in brede kringen in ons land. Alles bij elkaar willen ze graag zover komen dat de lezer denkt om de termen te gebruiken van de omslag van het boek : geloven is zo gek nog niet. Godsgeloof is een normale redelijke optie voor normale redelijke mensen (pag. 18).

Met andere woorden, de schrijvers richten zich niet op bekering van de medemens. Hun boek is niet zozeer gericht op de ander om hem of haar te helpen de weg naar God en Christus te vinden.

Nee, in de eerste plaats willen ze dat gelovigen worden aanvaard in deze maatschappij als redelijke mensen. Ze moeten niet als zonderlingen of extremisten worden beschouwd, maar als normale mensen een volwaardige plaats in de samenleving worden gegund.

Is dit dan toch niet een nuttig en lofwaardig doel? Nu, dat hangt er maar van af, wat daarvoor wordt opgegeven aan getuigenis en belijdenis. De Here Jezus heeft bij de zending van zijn discipelen in de wereld hen in Matt. 10 duidelijk op het hart gebonden om zijn naam te belijden voor de mensen en deze niet te verloochenen (verzen 32, 33). Maar dat zal dan wel met zich meebrengen dat ze door allen gehaat zullen worden om zijn naams wil (vers 22). Ook daarin zal een discipel niet boven zijn meester staan (vers 24). Door het niet willen evangeliseren bij het spreken over geloof, riskeer je dat je wel je leven zoekt, maar dit intussen zult verliezen (vers 39).

Maar, zo zou kunnen worden tegengeworpen, in dit boek gaat het toch niet om evangeliseren? Maar om het geloven als verschijnsel onder de loep te nemen. Mag dit niet? Om die vraag te kunnen beantwoorden zullen we moeten zien wat de schrijvers onder geloof verstaan als ze spreken over geloof in God. Hun schrijven over geloof en God zal immers wel in overeenkomst moeten zijn met Gods Woord.

God als overkoepelend begrip

Wat schrijven ze over God Zelf? We komen nu al direct bij een van de meest onthutsende onderdelen van dit boek. De schrijvers willen God omschrijven als een hogere macht zoals deze in monotheïstische (verering van één god) en polytheïstische (verering van meerdere goden tegelijk) godsdiensten wordt gediend. Ze willen God als macht dus beslist breder zien dan de God van de Bijbel. Zelfs godinnen geven ze een plaats in hun omschrijving:

Het boek zou onleesbaar worden als we steeds iets moesten schrijven als god(in)(n)en. Praktisch ligt het daarom voor de hand om te spreken over God, zonder dat we daarmee per se de joods-christelijke of islamitische god bedoelen. Al met al is dit een probleem dat optreedt bij elke discussie over wat abstractere themas. () We hebben het kortweg over God als een overkoepelend begrip. In de bladzijden hierna krijgt dat begrip meer invulling.

Ten eerste wordt God door Paas en Peels gezien als begrip. We missen daarin al ernstig een eerbiedig naspreken van wat God over Zichzelf openbaart in zijn Woord. Vergelijk dat eens met de omschrijving die art. 1 van de NGB gebruikt voor God als geestelijk wezen.

Maar het heeft al niets meer met de God van de Bijbel te maken als God opgaat in een overkoepelend begrip. Hier wordt publiekelijk miskend dat er maar één God is (eerste gebod). In heel Gods Woord openbaart God zich als de enige ware God, en dat er buiten Hem geen enkele andere god is. Deut. 4:39: Weet daarom heden en neem ter harte, dat de HERE de enige God is in de hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander. Andere teksten zijn Deut. 32:39, 2 Kon. 19:19, Ps. 18:32, Zach. 14:9. In Jesaja 44:6 zegt de HERE: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God. De Here Jezus noemt Hem de enige waarachtige God (Joh. 17:3) en de apostel Paulus de onvergankelijke, de onzienlijke, de enige God.

Hoe kun je nu God samen met andere zogenaamde goden van andere godsdiensten beschouwen als een hogere macht? Paas en Peels maken dat expliciet door te stellen: zonder dat we daarmee per se de joods-christelijke (SdM: bestaat deze?) of islamitische god bedoelen.

Getuigt dit van diepe eerbied voor Gods Woord zoals de GKv-synode in 2011 vaststelde of geldt dit laatste alleen voor het spreken in eigen kring? Onbegrijpelijk en onaanvaardbaar om zo over God te schrijven in de richting van hen die Hem niet kennen.

Geloof als natuurlijk gegeven

Zo heeft geloof in dit boek de betekenis van geloof in welke hogere macht ook. Waar Paas en Peels begrip voor vragen is dus niet hèt geloof, het Schriftuurlijke geloof in de ene ware God, maar een verschijnsel dat mensen iets bovennatuurlijks erkennen.

Verderop in het boek doen ze pogingen om geloof als biologisch en psychologisch verschijnsel verklaarbaar te maken. Geloof en religie zouden iets zijn dat eigen is aan de mens in het algemeen. Daarom zou geloof aanvaardbaar moeten zijn voor de mens, die denkt vanuit de menselijke rede, vanuit het menselijk verstand.

Zo staat op pag. 29: het is inmiddels algemeen aanvaard dat godsgeloof een natuurlijk gegeven is. Het zit in ons systeem. Pag. 34: dat wijst erop dat religieuze aanleg een functionele trek is in onze evolutie. (NB!). Pag. 35: we hebben een religieuze potentie, geloven is normaal. Pag. 36: geloven is biologisch aangelegd, maar het moet geactiveerd worden door omgevingsfactoren. Pag. 45: Als mensen in God geloven doen ze dat niet door argumenten maar vanuit een onderliggende drang (drive). Het is zoals het is.

We merken hierbij op dat de gedachte van een religieuze aanleg als onderdeel van onze evolutie in tegenspraak is met de schepping van de mens, zoals de Schrift daarover spreekt.

In HC Zondag 3, V&A 6, belijden wij dat God de mens goed en naar zijn beeld geschapen heeft, dat wil zeggen: in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God, zijn Schepper, naar waarheid kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige heerlijkheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen. Gods Woord leert dat het Gods scheppingsgave was, geen evolutie, waar het ging om het vermogen van de eerste mens om in Hem te geloven. Voor de gevallen mens is er herschepping nodig om weer naar waarheid in God te kunnen geloven. Geloof dat komt van de Heilige Geest, en dat Hij werkt door de verkondiging van Gods Woord (Zondag 25, V&A 65).

De Dordtse Leerregels stellen wel in hfdst. III/IV dat er in de gevallen mens nog enige kennis van God is als licht van de natuur. Maar dat licht wordt misbruikt en ten onder gehouden (Rom. 1:18v). Of we daar een drang tot geloven in mogen lezen blijft een vraag.

Paas en Peels willen de natuurlijkheid van de drang tot geloven vooral als een evolutionair voordeel zien. Ze wijzen daarvoor op een nuttig bijeffect dat geloof heeft voor de samenleving: er is meer discipline, waardoor hogere welvaart (pag. 57). Geloof heeft volgens hen zelfs nuttige effecten op de gezondheid: gelovigen leiden een meer geregeld leven, hebben meer sociale contacten en worden getraind in het beheersen van impulsen. Het maakt gelukkig, pag. 51. Geloof als gave van God blijft volledig buiten het vizier van de schrijvers.

Tot nu toe stellen we vast dat in dit boek de exclusiviteit van de ene ware God en van het geloof in Hem, het gezag van Gods Woord en de eerbied daarvoor, worden opgeofferd voor de aanvaardbaarheid van de religieuze mens voor de samenleving. Het uitgangspunt is de evolutieleer, waarbij de Bijbel een gesloten boek blijft.

(Wordt vervolgd)