1 Sam. 1:6-10 Met 1 Samuël zijn we beland in de laatste tijd van de richters, waarin iedereen deed wat goed is in zijn eigen ogen. Een tijd van diep verval onder Gods volk, dat zelfs tot in Gods eigen heiligdom doordrong (zie 1 Sam. 2:11 e.v.). Hoe zou Gods volk zo kunnen blijven bestaan? Hoe kon zo de Christus nog komen? Tegen deze achtergrond speelde zich af wat in hoofdstuk 1 wordt beschreven. Hierin lezen we geen aandoenlijk tafereeltje, de beschrijving van een gezin van een zekere Elkana die met zijn twee vrouwen momenten kende van lief en leed. Het betreft geen anekdote, maar Gods openbaring. Hij Zelf is hier handelende persoon, al maakt Hij gebruik van kleine mensen. Dwars door een kleinmenselijk en zondig gezinsleven heen voert God zijn heilsplan uit. Zijn herstelplan van reformatie in een gedeformeerde kerk. Het meest ernstige was toen wel de goddeloosheid in het huis van de HERE zelf (daarheen verwijst vers 3 al, zie verder hoofdstuk 2:12 e.v.). Het was dan ook geen wonder dat de HERE bezig was zijn straffen uit te voeren: steeds weer oprukkende Filistijnen (4:1 Toch kon er door de genade van God nog geloof worden gevonden in het huisgezin van Elkana. Maar zeker niet alles was daar gestempeld door geloof. Ten eerste was Elkana een Leviet (1 Kron. 6:34-38), die niet in een levietenstad woonde, maar te Rama in Efraïm. Voor zover duidelijk, verrichtte hij ook geen levietendienst voor de HERE. Wel ging hij ten minste één keer per jaar naar het heiligdom te Silo. Ten tweede had Elkana waarschijnlijk ten gevolge van de kinderloosheid van Hanna zich een tweede vrouw genomen, Peninna. Het hebben van meer dan één vrouw werd door de HERE wel gedoogd in het Oude Testament, maar was zeker niet naar zijn orde. Er kwam ook veel ellende uit voort. Zo kennen we in de tenten van Jacob geruzie en afgunst tussen Rachel en Lea. Zo ging het ook toe in het gezin van Elkana. Hanna werd getreiterd door Peninna, als haar mededingster (vers 6), omdat ze van de HERE geen kinderen had gekregen. Wellicht speelde daarbij ook Elkanas voorkeur voor Hanna een rol. Er was ellende en nood door zonden: kerkzonden èn zonden in eigen gezin. Toch was er ook teken van geloof: het gezin ging jaarlijks naar het huis van de HERE, waarschijnlijk voor het Loofhuttenfeest. Daar werd de HERE aanbeden en werden offers gebracht, dankoffers en vredeoffers. Daarvan mocht ook gegeten worden. Door de priesters en door de gelovigen die de offers hadden meegebracht. Zo werd gemeenschap der heiligen beoefend in dankbaarheid aan God voor alles wat Hij in het voorbije seizoen had gegeven. Er werd vlees gedeeld. Ieder kreeg een portie. Ook de kinderen van Peninna. Hanna kreeg ook haar portie, maar dat viel altijd groter uit omdat Elkana zijn vrouw Hanna daarmee wilde troosten, vanwege het getreiter van Peninna omdat zij geen kinderen had. Mogelijk kreeg Hanna van Peninna dan te horen dat ze toch wel straf op haar zonde kreeg en voor de kerk niets waard was. Nota bene aan de gemeenschapstafel in de tempel probeerde Peninna zo Hanna tot drift te prikkelen. Wat een trieste en zondige sfeer. Maar Hanna bleef stil. Zij leed hier zichtbaar onder. Ze at niet, maar huilde. Zo ging dit maar door, jaar in jaar uit. Totdat Hanna op een van de bezoeken in Silo na de maaltijd eindelijk haar zaak in de tempel aan de HERE gaat voorleggen. Bitter bedroefd en al huilend spreekt ze de HERE aan als de HERE der heerscharen. Dat is Jahweh van de legermachten, de almachtige Verbondsgod. Hanna weet tot Wie ze bidt: tot de God Die zijn verbondsbeloften heeft gegeven en als Enige de macht heeft haar uitkomst te geven. Door middel van haar gelofte (vers 11 Daarbij noemt Hanna zich tot drie keer (vers 11) dienst-maagd van de HERE. Ze wil zo de HERE smeken om een keer te brengen in haar lot als dienstmaagd in zijn dienst. In haar dienstmaagd zijn ligt haar ellende, omdat ze van de HERE geen kinderen heeft gekregen. Dàt is haar diepste verlangen. Ze vraagt daarom speciaal om een zoon, die ze niet voor zichzelf wil houden, maar wil bestemmen voor de dienst aan de HERE. (wordt vervolgd)Deformatie
Nood en ellende
Gebed