Jona 4:9-11 Tot nu toe heeft God op de woedende reactie van Jona vragen gesteld aan zijn profeet om hem tot bezinning te brengen. Daarnaast heeft Hij hem een tastbare ervaring gegeven van zijn genade. Maar Jona begrijpt niet of wil niet begrijpen wat God met het verdorren van de wonderboom heeft willen overbrengen. Jona antwoordt nu wel op de vraag van de Here of het terecht is dat hij vertoornd is. En zegt: Ja, het is terecht dat ik kwaad ben, zelfs dat ik dat ten dode toe ben. Jona beticht God van kwaad, van onrecht. Dat is heel ernstig. Maar hoe gaat de Here hiermee om? Nog straft God hem niet hard en streng. Nog wil Hij zijn knecht bereiken met zijn evangelie. Want daarom draait het: het evangelie van God die in zijn welbehagen zondaren tot bekering brengt en hen zo redt van hun ondergang. Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen. Hij is lankmoedig zodat er niet één verloren gaat. Dàt evangelie verstaat Jona nog steeds niet. Nu zet de Here nog eens geduldig uiteen waarom Jona niet het recht heeft om kwaad te zijn op zijn God. Daarbij legt hij nu het afbeeldende onderwijs van de wonderboom uit. Jona wilde de boom die hem zoveel verkoeling en vreugde gaf, behouden. Hij was blij met die boom en had verdriet om die boom te missen. Maar de Here zegt tot Jona: besef dat jij niets maar dan ook niets zelf aan de groei van deze wonderboom hebt gedaan. Ik heb hem in één nacht doen groeien. Jij hebt hem niet geplant of zelfs maar water gegeven. Terwijl je sliep, gaf Ik die boom aan jou. Toen je wakker werd, zag je hem en heb je van hem en de koelte die hij bood, genoten. Vergelijk dat eens met de Ninevieten, de mensen, de kinderen, het vee. Dat zijn allemaal mijn schepselen, door Mij geschapen opdat Ik er blij om zou kunnen zijn. Die schepselen van Mij heb Ik in Nineve gespaard. Ik heb ze ervoor bewaard dat mijn toorn hen zou wegvagen. Ik heb ze gemaakt, Ik heb ze bekering en vergeving geschonken. Ze waren tot mijn eer geschapen en daarom heb Ik ze lief zoals jij die wonderboom liefhad. Besef dan dat mijn verdriet over de ondergang van mijn eigen schepselen niet te vergelijken is met het verdriet dat jij nu hebt over die wonderboom die zo in één keer aan je werd geschonken en zo in één keer weer van je werd afgenomen. Hoeveel recht had jij op die boom? Toch helemaal niets. Jona, zie dan toch waarvan je Mij beschuldigt en hoe ondankbaar dat is, en hoe onterecht om Mij als Schepper iets te verwijten wat tot mijn blijdschap is. Hoe kan Jona nu zo ver gaan? Dat hij nog niet verstaat hoezeer God recht heeft op zijn eigen schepping tot zijn eigen eer? Wat zit hierachter? In feite eist Jona rechten van Gods genade voor zichzelf en voor zijn volk op om ze vervolgens anderen te willen ontzeggen. Ja, om God zijn recht te ontzeggen aan andere schepselen van Hem zijn barmhartigheid te betonen. Jona zag God niet meer in zijn recht als Schepper en Verlosser. Hij wil egoïstisch een God naar zijn eigen beeld, ten voordele van zichzelf en van zijn volk Israèl. Jona besefte daarmee niet dat hijzelf ook elke dag van onverdiende genade moest leven. Dat zullen ook wij moeten beseffen: met onze afkomst, ons kerklidmaatschap of eigen verdiensten, kunnen wij niets van Gods genade opeisen. Het is alles en blijft alles onverdiende genade. Alleen Gods eigen welbehagen is de grond voor zijn verkiezende liefde. God neemt voor de genade die Hij uitdeelt redenen uit Zichzelf. Geen mens die daarvan iets kan opeisen of anderen die genade mag ontzeggen. Het is Gods soevereiniteit die juist ook in zijn liefde tot uiting komt. Hij kiest de zijnen uit die Hij wil redden. Hij ontfermt zich over wie Hij wil. Dan zullen ook vele eersten de laatste zijn. Velen die eerst mochten horen tot Gods volk, maar die Hem niet echt liefgehad hebben, moeten hun plaats afstaan voor anderen die God pas later riep tot zijn heil, tot het evangelie van onverdiende genade. Zo deed God met Pinksteren, toen het evangelie ook naar de heidenen ging. Zo doet Hij ook nu nog. God heeft zijn soevereine genade getoond in zijn Zoon Jezus Christus. Hij stierf voor onze zonden toen wij nog zondaars waren. Hij gaf zijn leven voor ons toen wij nog vijanden waren. Laten we daarin toch het wonderbare beleid van God zien. Zijn genade die moet strekken tot zijn verheerlijking. Laten ook wij geen eigen beeld van God maken zoals Jona dat wilde. Laten we Hem geloven zoals Hij zich aan ons openbaart! In zijn vrijmachtig welbehagen waarin Hij ons zijn heerlijke genade schenkt in zijn Zoon. Dan zullen we dankbaar aanvaarden als de Here ons beproeft in onze levens, en ons moeiten geeft die wij liever zien weggenomen. Of als de Here zijn kerk klein maakt. Of als de Here met zijn evangelie naar andere landen zou gaan, zoals China en in Afrika. Hij heeft recht op heel zijn schepping (Marc. 16:15). Het boek Jona leert ons om ons ten volle voor de dienst aan de Here in te zetten, waartoe Hij ook ons roept. Laten we Hem daarbij danken voor zijn grote genade en goedertierenheid. Daarbij erkennen dat God in zijn lankmoedigheid niemand van de zijnen in deze wereld wil laten verloren gaan. Maar dat ze allen tot bekering komen. Die lankmoedigheid van God mogen ook wij daarom voor zaligheid houden (2 Petr. 3). Want het is diezelfde lankmoedigheid waarmee Hij ook ons en onze kinderen heeft gebracht onder het beslag van zijn liefde. En waarmee Hij ons wil brengen tot in de eeuwige heerlijkheid. Daarom zullen wij ons ook willen blijven inzetten om Gods evangelie naar buiten uit te dragen. Om zo dienstbaar te zijn en blijven dat God tot zijn volle getal mag komen van allen die Hij bij de Here Jezus wil brengen, waardoor ze niet verloren gaan maar eeuwig leven hebben. In onze dienst aan de Here zullen we daarom ook niet moedeloos mogen worden maar alles van de Here blijven verwachten. Erkennend dat Gods beschikkingen ondoorgrondelijk zijn en zijn wegen onnaspeurlijk en hoger dan onze wegen. Om niet uit te zijn op òns recht en op ònze eer, maar alleen op Gods recht en op zijn verheerlijking.Geduldig onderwijs
Van onverdiende genade leven
Opdracht