Gods soevereiniteit door Jona miskend


Jona 4:1-4

1 Maar dit mishaagde Jona ten zeerste en hij werd toornig. 2 En hij bad tot de HERE en zeide: Ach, HERE, heb ik dat niet gezegd, toen ik nog in mijn land was? Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten, want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad. 3 Nu dan, HERE, neem toch mijn leven van mij, want het is mij beter te sterven dan te leven. 4 Maar de HERE zeide: Zijt gij terecht vertoornd?

Toornig

Jona 3 eindigde met de mededeling dat God zijn gericht over Nineve om deze stad ondersteboven te keren, liet varen. Hij deed het niet. Vanwege het geloof en de bekering als gevolg van Jonas prediking. Hoe reageert Jona nu zelf op deze onverwachte en wonderlijke ontwikkeling?

We zouden enorme blijdschap mogen verwachten nu zoveel duizenden mensen alsnog God hebben erkend, zich voor Hem hebben verootmoedigd en zich tot Hem hebben bekeerd. Vreugde omdat de HERE daarom deze velen heeft gespaard? Daarover is nu toch blijdschap in de hemelen (Luk. 15:7)?

Maar Jona wordt er diep verbitterd door. Dat is toch wel het laatste dat je zou verwachten? Onvoorstelbaar! En dat nog wel bij een profeet van de HERE, die zo de vrucht op zijn prediking mocht meemaken. Jona ziet met lede ogen aan dat Nineve door de HERE niet wordt gestraft. Hij wordt er zelfs kwaad om. In zijn ogen was het kwaad, verkeerd en ergerlijk wat hier gebeurde. Hij is woedend. Op wie? Niet op de Ninevieten, maar op God!

Kennelijk is Jona nu in zijn ziel geraakt door deze blijk van Gods genade op de geloofsdaad van Nineve als gevolg van de prediking. Jona heeft zich waarschijnlijk voorgesteld om op zijn prediking over hun terecht verdiende ondergang, deze ook persoonlijk mee te mogen maken!

Hij is kwaad en wil God dat laten weten. Hij bidt nu wel tot God (vers 2), maar het is geen roepen van een diepgekwelde ziel om hulp in nood. Het is geen ootmoedig bidden om Gods beleid te mogen verstaan. Zoals een Daniël dit deed in Dan. 9. Nee, we horen eigenlijk alleen een wrang verwijt aan het adres van de HERE. Het is een en al teleurstelling en verbittering aan het adres van God.

Moedeloos

Ach HERE, roept Jona, had ik het niet gezegd, voordat ik op reis ging. Het is er nu toch van gekomen wat ik zo gevreesd heb. Ik heb dit willen voorkomen door de eerste keer van u weg te vluchten naar Tarsis aan de andere kant van de aarde. Want ik had toen al voorzien dat het hierop zou uitdraaien. Dat deze verschrikkelijke heidenen, deze wrede en goddeloze mensen hun verdiende oordeel alsnog zouden ontlopen. Ik wist immers wel hoe U bent. Namelijk een genadig en barmhartig God, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het onheil dat u heeft toegezegd. Zo bent u toch altijd geweest voor uw volk?

Maar nu u zich ook zo aan deze verschrikkelijke heidenen hebt bewezen, door hen te sparen, houdt voor mij alles op. Ik zie voor mij geen enkele taak meer weggelegd. Ik wil niet meer verder als uw knecht. Neem mij alstublieft weg van deze aarde. Het is beter te sterven dan te leven.

Hoe is deze reactie van Jona te verklaren? Dat God terugkomt van zijn dreigende vonnis aan Nineve is voor hem als profeet van Israël een schrikbeeld geweest. Welke overwegingen zal Jona daarbij hebben? We kunnen ons daarbij het volgende voorstellen: Nineve is de hoofdstad van Assyrië, de meest gevreesde vijand van Israël. Een in- en ingoddeloze stad. Terecht zei God zelf in Jona 1:2 dat haar boosheid, haar slechtheid, tenhemelschreiend is. Maar nu God de bekering van dit Nineve heeft bewerkt, steekt deze wel heel gunstig af tegen Israël, Gods eigen volk. Want Israël heeft zich juist doorlopend onbekeerlijk getoond op alle oproepen en waarschuwingen van de HERE. Nu God deze goddeloze vijand van Israël spaart en genade bewijst, wat moet er nu van het hardnekkige Israël komen? Als God zich zo genadig toont tegenover de meest goddeloze stad van de aarde, hoe zal Hij zijn eigen volk beschermen tegen deze wrede vijanden?

Bovendien: Israël heeft toch de eerste rechten op Gods genade? God is toch de God van Israël en niet van de heidenen? Was God dan toch niet veranderd, dat Israëls vijand zijn genade mocht ontvangen? Jona kan het niet meer rijmen. Nog langer profeet zijn van deze God lijkt hem zinloos.

Hier kan hij niet langer mee leven:

HERE, neem toch mijn leven van mij.

Gods soevereiniteit

Toornig zijn op God vanwege zijn beleid komt voort uit opstand tegen de Allerhoogste die tot woede leidt. Kennen we dat bij gelovigen in de Bijbel? We horen er iets van bij Job, die niet alleen zijn geboortedag vervloekt, maar God ook beschuldigt. Ook de profeet Jeremia heeft zijn geboortedag vervloekt met verwijt aan God. Als schepselen en verbondskinderen overschreden ook zij een grens door toornig te zijn op God. Zij deden daarmee God onrecht en kenden niet hun positie als schepsel tegenover de almachtige en alleen goede God. Maar van Job en Jeremia zouden we nog enigszins begrijpen kunnen waarom zij het zo moeilijk hadden met Gods beleid. Want als gelovigen waren ze daarbij zelf in de ellende gestort. Toch maakt de HERE zelf aan Job en zo aan ons duidelijk dat wij als mensen onze Schepper en God nooit ter verantwoording mogen roepen.

God is soeverein, vrijmachtig. Soeverein betekent dat Hij als Enige absolute zeggenschap heeft over alle dingen en over alle schepselen. Hij is aan niemand verantwoording verschuldigd. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen geschapen. Daarbij is God geheel volmaakt en rechtvaardig en vrij van alle willekeur of onbillijkheid. Zo heeft de HERE zich laten kennen aan zijn volk, dat vanuit zichzelf ook geen enkele aanspraak op zijn liefde kon maken.

Ook Jona mag daarom niet op God vertoornd zijn, alleen al omdat Hij God is. Zeker niet omdat Jona juist zo goed weet wie en hoe Hij als vrijmachtig God is!

Gods soevereine genade

Als antwoord op de felle klacht stelt de HERE Jona daarom de beslissende vraag:

Zijt gij terecht vertoornd?

Daarmee bewijst de HERE Jona genade en wil hem tot nadenken bewegen.

Jona heeft in vers 2 al een heel zuivere beschrijving gegeven over God met een aanhaling van Gods heerlijke zelfopenbaring aan Mozes, toen hij deze voorbijging (Ex. 34:6):

Genadig, barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid.

Beseft Jona eigenlijk wel wat hij daarmee heeft uitgesproken in zijn gebed tot God? De HERE is genadig, houdt toch in dat Hij in zijn goddelijke gunst zich neerbuigt naar allen die ootmoedig tot Hem komen. Dat Hij onverdiende gunst toont aan wie Hij wil.

De HERE is ook barmhartig: Hij toont zijn innerlijke ontferming over allen die zijn hulp nodig hebben. De HERE is verder lankmoedig: Hij komt maar langzaam tot toorn. Hij toont veel geduld opdat er alsnog bekering mag komen. Deze lankmoedigheid toont Hij aan zijn volk en aan alle mensen. Hij wil dat niet één van de zijnen verloren gaat (2 Petr. 3:9).

De HERE is ten slotte ook: groot van goedertierenheid. Zijn trouwe goedgunstigheid kent geen grenzen. Die goedertierenheid overweldigt een ieder die hem mag ontvangen, en duurt voor zijn kinderen eeuwig.

Heeft de HERE dit alles al niet rijkelijk bewezen aan zijn volk door de eeuwen heen? Onlangs nog aan Jona zelf, door hem te redden van zijn verdiende straf in de zee en door hem daarna opnieuw in dienst te nemen. Had Jona dat alles nu nog niet begrepen? Het is toch Gods almachtige vrijmachtige, en tegelijk zo genadige liefde, dat God zich wil ontfermen over wie Hij zich wil ontfermen (Rom. 9:14-16)? Vrijmachtig soeverein. Jona zelf was daarin tot teken geweest voor de Ninevieten. Zij hadden het verstaan, maar Jona zelf bleek er niets van te hebben begrepen.

Zijt gij terecht vertoornd?, zo vraagt de HERE Jona nu. Ook daarin toont Hij God opnieuw zijn genade en geduld tegenover zijn woedende knecht. Hij geeft hem geen strenge berisping, maar helpt hem liefdevol en onderwijzend verder.

(wordt vervolgd)