Het teken van Jona als teken voor Pasen


Jona 2:6b-10

() Toen trokt Gij mijn leven uit de groeve omhoog, o, HERE, mijn God! () Zij die nietige afgoden dienen, geven Hem prijs, die hun goedertieren is. Maar ik, met lofzegging wil ik aan U offeren; wat ik beloofd heb, wil ik betalen; de redding is des HEREN. En de HERE sprak tot de vis en deze spuwde Jona uit op het droge.

Uit de groeve omhoog

De commentaren over vers 9 lopen uiteen als het gaat over de plaats waar Jona de HERE dankt voor zijn verlossing. En als het gaat over de aard van zijn verlossing. Had hij in de vis van de HERE gehoord dat hij mocht leven, en dus weer aan land zou komen? Dat is mogelijk. Want de HERE heeft hem geantwoord (vers 2). Heeft hij geantwoord door Jona uit te laten spuwen of heeft de HERE Jona zijn naderende verlossing al in de vis bekendgemaakt? Dat weten we niet.

Anderen lossen het op door te zeggen, dat Jona dit danklied als een psalm gedicht heeft en uitgesproken heeft in de tempel, waar hij later heen zou zijn gegaan. Maar dat staat er niet in. Wel heeft Jona dit aan land opgeschreven na zijn redding.

Maar zijn dank kan al zo uitgesproken zijn, toen hij nog in de vis was. Dat vers 9 qua vorm op een psalm lijkt, maakt dat ook niet onmogelijk. Zeker niet als er inhoudelijk ook citaten van andere psalmen in ontdekt kunnen worden. Zo werkt de HERE dat wel meer uit in gebeden van zijn kinderen.

Maar het is op zichzelf ook niet belangrijk. Het gaat om de boodschap, die zo schitterend door Jona beleden wordt in zijn dankgebed. Jona mocht na zijn hartstochtelijk roepen tot de HERE en zijn hartelijke belijdenis dat God goedertieren is, ervaren dat de HERE hem verloste. Zelfs uit het graf. Zo staat het in vers 6b:

Toen trokt gij mijn leven uit de groeve omhoog, o HERE, mijn God.

Ja, de profeet weet zich nu weer een afhankelijk liefhebbend en dankbaar kind van God.

O HERE, mijn God, U gaf mij het leven weer. Zodat ik als het ware uit het graf mocht opstaan.

Jona weet weer beter door Wie, met Wie en voor Wie hij mag leven. Dat zijn leven een levend dankoffer zal mogen zijn aan de HERE gewijd. In tegenstelling tot alle mensen die hun eigen goden maken (vers 8). Die moeten Gods heerlijkheid en nabijheid missen.

De redding is des HEREN

Vers 9 begint dan ook met een maar. Het is het antithetische maar zoals een Jozua die uitsprak (Jozua 24:15b):

Maar ik en mijn huis, wij zullen de HERE dienen.

Zo zegt Jona nu tegenover afgodendienaars, gelouterd door de HERE:

Maar ik, met lofzegging wil ik aan u offeren, wat ik beloofd heb, wil ik betalen; de redding is des HEREN.

Jona heeft aan den lijve ondervonden wat het is als Gods aangezicht verborgen is. Nu mag hij het uitroepen van vreugde: het grote wonder van genade door de HERE mijn God is, dat Hij omziet naar mij en mij in zijn goedertierenheid verlossing schenkt.

De redding is des HEREN: ook ònze verlossing is in wezen een niet minder groot wonder van genade van de kant van onze HERE God. Wij waren van onszelf verblind, we lagen midden in de dood en verdienden als vijanden van God zijn oordeel. Maar zijn Zoon redde ons daarvan en trok ons op uit het graf van duisternis en geestelijke dood. Nog elke dag leven we van Gods genadige ontferming op grond van het offer van zijn Zoon dat Hij ook voor ons op Golgotha heeft gebracht. En alleen daardoor hebben we een heerlijk vooruitzicht.

Zoals de apostel Paulus schrijft in Ef. 2:1-6:

Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, () trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns , God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen, mede levend gemaakt met Christus, door genade zijt gij behouden , en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus.

Het teken van Jona

Wij mogen in Christus zo nog beter het téken van Jona kennen, dan de Joden werd voorgehouden (Matt. 12:39, 16:4). Want dat teken is door Hem die meer dan Jona was, inmiddels bevestigd en vervuld. Want in de dood van onze Heiland toonde God niet alleen zijn goddelijke rechtvaardigheid over onze doodschuld waarvoor onze Heiland de bittere dood aan het kruis moest ondergaan. En waarvoor Hij ook begraven moest worden, drie dagen en drie nachten. Maar God toonde daarbij tegelijk ook zijn almacht en ongekende barmhartigheid. Door Christus op te wekken uit het graf, om ons het leven te geven. Het ware, eeuwige leven.

Dat is het heerlijke feit van Pasen, waarmee het teken van Jona tot vervulling is gekomen. Gods ongedachte genade en zijn almachtige uitredding aan Jona bewezen, is een voorafschaduwing van de heerlijke redding uit de eeuwige dood en tot het eeuwige leven van allen aan wie God genade bewijst in zijn Zoon. Zo is ook onze redding in Christus uitsluitend des HEREN.

Jona wil nu zijn dankbaarheid aan de HERE tonen. Vanwege Gods barmhartigheden is dat nu zijn redelijke eredienst (Rom. 12:1). Hij mag ons de weg wijzen die ook de dichter van Ps. 116 na zijn uitredding wijst (Ps. 116:10 berijmd):

Ik zal met vreugd in het huis des HEREN gaan

Ik zal mijn God naar mijn geloften danken.