Kunnen wij het goede kiezen? (2)


In De Bazuin nr. 6 hebben we nagedacht over de vraag of wij kunnen kiezen voor God. We kwamen tot de conclusie dat wij dat èn niet kunnen èn van onszelf ook niet willen. De mens kan niet uit eigen beweging, op grond van eigen ingeving kiezen voor de HERE en zo vergeving van zonden en eeuwig leven verkrijgen. Nee, de HERE werkt de wedergeboorte èn de herschepping van ons leven. Onze wedergeboorte en bekering zijn dus Gods werk. Maar dan komt de vraag op: waarom worden wij in de Bijbel en in de preken vermaand en aangespoord om te geloven en ons te bekeren? De HERE moet het toch doen? Is dat niet met elkaar in tegenspraak? Daar willen we deze keer over nadenken.

Tegenspraak?

In Johannes 15:5 vertelt de Here Jezus de gelijkenis van de ware wijnstok en de ranken. Daar zegt Hij want zonder Mij kunt Gij niets doen. Hij maakt duidelijk dat Hij de Oorsprong, Bewerker en Instandhouder is van het goede. Het belet de Here echter niet om bij diezelfde gelijkenis in vers 7 te zeggen: Als gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt en het zal u gegeven worden. Met deze woorden wekt Hij eenieder op om zich op goede werken toe te leggen.1)

En in Romeinen 9:16 schrijft Paulus: het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God die zich ontfermt. Dat belet hem echter niet om de Romeinen in bijvoorbeeld de hoofdstukken 13 en 14 aan te sporen om de overheid te eren en hen op te wekken tot verdraagzaamheid. Verwacht Paulus het dan toch van de mens zelf? Nee, toch niet. Want Paulus schrijft dat niet hij die plant iets is, noch hij die bevochtigt. Maar dat de Here, die de groei geeft, alleen krachtdadig werkt.2) Het is Gods eigen werk dat Hij de harten besnijdt en daardoor de aansporingen en vermaningen in goede aarde doet vallen, zodat zij vruchten gaan dragen. De toe-eigening van het heil hangt helemaal van de HERE af en daarbij spoort Hij ons aan en vraagt van ons geloofsgehoorzaamheid.

Verantwoordelijkheid van de mens

De Dordtse Leerregels spreken over het bevel van geloof en bekering, zoals dat in Handelingen 16:31 staat: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden. De belofte van het evangelie, dat ieder die in Christus gelooft (de eis), niet verloren ga maar eeuwig leven heeft, moet gepredikt worden aan alle volken en alle mensen tot wie God naar zijn welbehagen het evangelie zendt. Ook aan ons worden zondag aan zondag de beloften van het evangelie gepreekt met bevel van geloof en bekering. En hoe serieus is dat bevel gemeend: het stelt aansprakelijk en het stelt verantwoordelijk.

De HERE heeft ons in zijn verbond in de vrijheid gezet. Hij heeft ons bevrijd uit het diensthuis van de slavernij van zonde. Hij heeft ons gezet in de vrijheid van de verbondsdienst en uit die vrijheid vloeit voort dat de HERE, als onze Eigenaar, met zijn verbondseis ons hele leven omklemt. En die verbondseis is dat wij geloven!

De realisering van de verbondsbelofte is niet van dat geloof afhankelijk, maar vindt plaats in de weg van het geloof. In die zin kan gesproken worden over het geloof als voorwaarde. Niet als iets dat je kunt verdienen, maar het geloof is de weg waarin de belofte naar ons toe komt. Het verbond wordt niet gesloten op grond van het geloof, maar het geloof is daar een vrucht van.3) Dit geloof, deze weg is nodig om de beloften van God te aanvaarden, maar het is de HERE zelf die deze weg aanlegt. En door dit geloof worden wij ingelijfd bij Jezus Christus. Door dit geloof gaan wij zelf ons ook bekeren.4)

Verhouding

Maar hiermee snijden we een moeilijk punt aan, want hoe verhoudt Gods werk in ons zich nu met de eis van geloof en bekering? Hoe verhoudt Gods soeverein welbehagen zich nu met de vermaningen en aansporingen om te geloven en te bekeren? Hier raken we de spanning tussen Gods soevereiniteit en de verantwoordelijkheid van de mens. Mogen we in de prediking oproepen tot een geloofskeuze? Mag in de prediking worden aangespoord om Gods wegen te zoeken? Mag in de prediking worden opgeroepen tot geloofsgehoorzaamheid in alle levensverbanden? Mag in de prediking de dreiging van Gods verbond aan zijn Verbondsgemeente worden voorgehouden? Maar ook, mag in de prediking Gods belofte aan iedereen worden gepredikt met de oproep tot door geloof de Middelaar Jezus Christus te omhelzen?

Dwalingen

De remonstranten legden en leggen alle nadruk op de eigen verantwoordelijkheid en ontkennen de soevereiniteit van God. De remonstrant meent dat de wedergeboorte, de bekering, het willen en werken in eigen macht ligt. De remonstrant meent tegen iedereen te kunnen zeggen: Christus is ook voor u gestorven. Of, nog verder: Jezus houdt van U. Het is nu uw zaak om u te bekeren en Christus te grijpen door het geloof. Dat de HERE Zélf de Gever is van dit geloof wordt uit het oog verloren.

Ook het andere uiterste is mogelijk (bevindelijke kringen). De menselijke verantwoordelijkheid, dat is het inschakelen van de totale mens in het verbond, wordt in meer of mindere mate ontkend en de Goddelijke soevereiniteit blijft alleen over. Deze stroming negeert de roeping tot geloofsgehoorzaamheid waaronder de hoorder van het evangelie staat, door te redeneren vanuit Gods verborgen raad. Gods verborgen raad, waarvan de inhoud ons niet is geopenbaard.

In beide gevallen wordt door logisch redeneren het door God herstelde evenwicht, waarin God en zijn kinderen met elkaar in gemeenschap leven (het verbond), verstoord. Dit evenwicht van het geloof als gave en het geloof als een plicht is bij voornoemde stromingen verbroken.

Wat we belijden

De verhouding tussen Gods soevereiniteit en onze verantwoordelijkheid is een leerstuk dat moeilijk in een systeem kan worden gegoten. Als wij vanuit de menselijke verantwoordelijkheid beginnen te redeneren, dan komen we uit bij de stelling: wij moeten zelf kiezen. Als wij vanuit Gods soevereiniteit redeneren, dan is het gevaar dat we uitkomen bij een lijdelijk afwachten van Gods werk in ons. Wij, als verbondsgemeente van de HERE, moeten uitgaan van de roeping die tot ons komt. Uitgaan van de beloften van het evangelie die ons gepreekt worden. Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, staat in de Schrift (Matth. 22:14). Daarom moeten wij ook beginnen bij de roeping. Uitgaan van de beloften van de HERE, de waarheid van zijn Woord. De trouw en betrouwbaarheid van de HERE hangen niet af van de daden van mensen. En wij belijden dat alleen wie de HERE in zijn eeuwig besluit heeft uitverkoren de genade van de bekering wordt geschonken. Echter, wij kunnen niet in Gods verborgenheden kijken. Die verborgen dingen zijn voor de HERE. De geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, zegt Mozes in Deut. 29:29. Wij weten niet wie de uitverkorenen zijn. Wij voor ons gaan dus uit van de roeping, de belofte. Die wordt aan ons gepredikt en die hebben wij te geloven en te gehoorzamen. De HERE roept ons niet op tot redeneren, maar roept ons op tot geloof in zijn Zoon Jezus Christus. In de belofte geeft God Christus met al zijn heil. Dat leren we ook uit HC 31. Aan de gemeente als vergadering van de gelovigen wordt verkondigd dat al hun zonden hun werkelijk vergeven zijn, zo vaak als zij de belofte van het evangelie aannemen. Dat vraagt doorlopende geloofsactiviteit. Deze zegen werkt dankbaarheid op, in plaats van trots.

Zo zien wij hier onze ver-antwoordelijkheid getekend. In dat woord zit het woord antwoord, reactie geven op. Als de HERE ons roept, dan moeten wij daarop een reactie geven. Dan gaan wij, naar wat Petrus zegt, onze roeping en verkiezing bevestigen. Dan gaan wij ook zelf geloven, dat is: dan gaan wij ook zelf heel stellig weten dat alles wat God in zijn Woord geopenbaard heeft betrouwbaar is. Erop vertrouwen dat de Heilige Geest niet alleen aan anderen, maar ook mij gegeven is. We gaan niet naar onze verkiezing op zoek, maar door ons geloof gaan we onze roeping en verkiezing als een troost ervaren. Immers, de leer van de verkiezing is er tot onze troost! In de verkiezing is de liefde van God geopenbaard, dat Hij zijn Eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft! Door het geloof, als vrucht van onze verkiezing (DL 1.12), worden we verzekerd van die liefde van God in Jezus Christus voor ons. Als de HERE ons de Here Christus laat prediken, wordt onze verantwoordelijkheid ingeschakeld om Hem met hart en ziel te geloven. En als de HERE ons bekering geeft en onze wil wedergeboren doet worden, dan gaan wij ons zelf ook bekeren. Dat betekent dat ons geloof niet dood in ons blijft liggen, maar goede vruchten van geloof uitwerkt.

Kunnen we kiezen voor God?

Wanneer wij kiezen voor God, dan ligt Gods soevereine (maar voor ons verborgen) keuze daaraan ten grondslag. Wij hebben Gods belofte van de Heilige Geest ontvangen en die mogen we ons in geloof toe-eigenen. Door Gods werk kunnen zijn kinderen dus voor Hem kiezen. Wij zijn daar van onszelf niet toe in staat; wij moeten zien wat we missen, zodat wij gaan bidden om wat we nodig hebben. We moeten daarvoor de genademiddelen, die de HERE geeft, gebruiken. De prediking, de sacramenten. Ge-hoor-zaam luisteren naar wat de HERE in zijn Woord tot ons zegt en ons daaraan onderwerpen.

De Dordtse Leerregels zeggen daarvan: het heeft God behaagd zijn genadewerk in ons te beginnen door de prediking van het evangelie. Evenzo wil Hij het instandhouden, voortzetten en voltooien door het laten horen, lezen en overdenken van het evangelie, door aansporingen, dreigementen, beloften en ook door het gebruik van de sacramenten (DL V.14). Oftewel, de Here vermaant, berispt en spoort ons zelf aan om het goede te doen en het kwade te laten. Daarin wil Hij ons voorhouden en prediken hoe wij behoren te leven, zodat wij besef krijgen van ons onvermogen en kennis krijgen van onze ellende.

De HERE komt, door het Middelaarswerk van onze Here Christus, naar zijn verbondsvolk toe, zet hen in de vrijheid en eist van hen het geloof. Hij geeft dat aan wie Hij wil, dat is zijn eeuwig welbehagen. Wij voor ons zien alleen de roeping op ons afkomen met bevel van geloof en bekering. De HERE roept ons daarmee in zijn verbond tot verantwoordelijkheid. We gaan niet uit van de verkiezing, maar van de roeping. We stellen ons niet de vraag: zijn we uitverkoren?, maar: zijn we geroepen? Daarom mag en moet in de prediking worden opgeroepen Gods verbond niet te verlaten, maar alleen de HERE te dienen. Dat is geen onschriftuurlijke nadruk op de verantwoordelijkheid maar we zien hierin de belofte van de volharding. De HERE verlaat niet wat zijn hand begon. Hij zal zijn werk voleinden!

1) Institutie boek 2, hoofdstuk 5, paragraaf 4

2) 1 Kor. 3:7, vgl. Institutie boek 2, hoofdstuk 5, paragraaf 4

3) Vgl. NGB artikel 22

4) DL III/IV, artikel 12