Jona 1:8-17 Jona werd door de bemanning in het water van de zee gegooid (vers 15). Ze wisten van Jona zelf dat hij de schuld was voor de zware storm (vers 10). Ze erkenden daarbij de hand van de HERE in die storm (vers 14). En ze deden het op aangeven van Jona zelf (vers 12). Het overboord gooien van Jona in de kolkende zee was voor hen de enige overgebleven weg om te overleven. Het was ook de aangewezen weg. Zo gehoorzaamden ze daarmee de HERE Zelf. De zee kwam met het overboord gooien van Jona direct weer tot bedaren (vers 15). Zo gaf de HERE zijn zegen over het handelen van deze mensen. Ze hadden beleden dat het de HERE behaagd had om die storm te zenden (vers 14). En nu behaagde het de HERE om hen te sparen. Deze mannen reageerden op bijzondere wijze op deze weldaad van de HERE: ze Wat een contrast met Jona, de profeet van de HERE. Hij was een dienstverlater! Hij zocht niet het aangezicht van de God die hij kende, maar was zijn aangezicht ontvlucht. Zo diende en eerde Jona de HERE zijn God niet, maar werkte Hem tegen en onteerde zo zijn naam. Hoe diep was Jona gevallen! Jona was door de HERE gearresteerd, als dienstverlater. En met de arrestatie dreigde nu direct het uitvoeren van Gods straf door het beƫindigen van zijn leven. Ook Jona moest wel de hand van de HERE in dit alles zien, zo belijdt hij later (Jona 2:3). We zullen in het boek Jona niet mogen blijven stilstaan bij het handelen van de ongehoorzame profeet. We zullen juist vooral moeten letten op het werk van de HERE Zelf. Hoe Hij ondanks de ongehoorzaamheid en eigenwilligheid van Jona met zijn profeet en met anderen heeft gehandeld. De HERE beveelt en handelt. Hij regeert en bestuurt. Hij brengt heidense mensen tot aanbidding. Hij brengt onwillige kinderen terug. Dwars tegen allerlei menselijke weerstanden, eigenwilligheden en harde harten in, gaat God zijn weg en kom Hij aan zijn eer. We zagen Gods beschikking in het zenden van de storm, in de erkentenis van de bemanning en Jona hoe verschillend deze ook was en ook in het handelen van de bemanning door Jona in de zee te werpen. Dan volgt vers 17: Het zal een bijzondere grote vis geweest moeten zijn. Of het een walvis was, weten we niet. Dat doet er niet toe. Het was een grote vis, die speciaal door God gestuurd werd om Jona in te slokken. God wilde niet dat Jona stierf. Jona was in de diepte van de zee op sterven na dood. Hij verdiende de doodstraf, maar werd door Gods genade nog gered van de dood. De geschiedenis van Jona maakt schrijnend duidelijk hoe bedroevend het kan zijn als een kind van Gods verbond zich niet aan de HERE overgeeft, maar zijn eigen weg wil gaan. De zeelui kwamen tot erkenning van God, op basis van zeer beperkte kennis. Ze zagen Gods almacht in de storm en in de straf over zijn knecht. Tegelijk begrepen ze niets van het handelen van Jona, die toch zijn profeet was. Zo vreesden zij toch God en wisten ze zich van Hem afhankelijk. Ze dankten Hem zelfs voor hun redding, toen de storm ging liggen. En Jona? Hij kwam door de storm op het schip en door de vragen van de zeelui wel tot erkentenis. Maar van deze profeet was het maar een vlakke belijdenis, zonder hartelijke verootmoediging en zoekende liefde. Zijn geloof was geblokkeerd door eigenwilligheid. Het was alsof hij zei: ik ben wel Gods kind en geloof dat God bestaat en goed is. Maar toch blijf ik graag mijn eigen weg gaan. Jona beleed schuld tegen de Allerhoogste, maar hij toonde geen oprecht berouw. Zelfs niet toen hij op het schip de dood al in de ogen moest zien. Zelfs de verschrikking van de verdrinkingsdood in het water bracht Jona nog niet terug naar de HERE. Daarvoor was meer nodig.Erkentenis
God beschikt
Geen berouw