Jona ontvlucht Gods roeping


Jona 1:3

Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, weg van het aangezicht des HEREN, en hij ging naar Jafo en vond een schip, dat naar Tarsis zou gaan; hij betaalde de vrachtprijs daarvan en ging scheep om met hen naar Tarsis te gaan, weg van het aangezicht des HEREN.

Moeite met Gods beleid

Jona heeft het bevel van de HERE gekregen om tegen Nineve te prediken. Gaat Jona gewoon gehoorzaam als Gods dienstknecht aan het werk? Nee, integendeel! Jona maakt zich op niet om naar Nineve te gaan, maar om weg te vluchten van het aangezicht des HEREN. We lezen hier niets over een aarzeling of een verzoek aan de HERE om een nadere toelichting bij zijn opdracht te geven. Jona reageert onmiddellijk niet alleen met het weigeren van deze opdracht maar om er helemaal voor weg te vluchten. Hij kiest een reisdoel uit dat zover mogelijk verwijderd is van de bestemming die de HERE hem had aangewezen. Zo wil hij ontsnappen aan God Zelf.

Nineve lag aan de Tigris in de buurt van Babel, oostelijk van Israël in het huidige Irak. Tarsis lag in Spanje, westelijk aan de Middellandse Zee. In de tijd van Jona stond Tarsis gelijk met het westelijke einde van de aarde. Jona probeert dus buiten het bereik van de HERE te komen. Hij heeft er ook een enorm bedrag aan geld voor over. Want deze wereldreis duurt vele dagen! Jona vindt ook nog een schip dat klaarligt in Jafo, het huidige Tel Aviv. Al met al een snel bedacht plan, razendsnel uitgevoerd en van verstrekkende betekenis.

Onderschat Jona de HERE? Dat is moeilijk in te zien, want Jona wéét dat de HERE zal uitvoeren wat Hij wil. Jona heeft dat gezien bij de verlossende uitkomst van de eerdere profetie van welvaart voor Israël. Is Jona dan bang dat de goddelozen hem iets zullen aandoen? Ook dat past niet bij zijn latere belijdenis dat hij weet dat God almachtig is. Of is Jona bang zijn gezicht te verliezen als profeet wanneer het voorzegde oordeel niet zal uitkomen? Dat zou op zich wel kunnen, maar waarom dan zó veel moeite om hier onderuit te komen? Of is Jona alleen maar een eigenzinnig figuur?

Het antwoord zullen we moeten zoeken in het feit dat Jona zijn volk liefheeft. Ook de HERE zal hij wel liefhebben, maar dan op eigenwillige wijze. Kennelijk is de opdracht voor Jona niet te verteren. Hij kan het niet rijmen met zijn idee over de liefde van God voor zijn eigen volk. Want God gaat in de huidige situatie van verval zijn eigen volk voorbij om een vijandelijk goddeloze stad tot bekering te roepen. Dit staat toch eigenlijk gelijk met het afstoten van Gods volk?

Jona ziet met zijn opdracht richting Nineve, dat God zijn eigen volk passeert. Maar die heidense stad heeft toch gewoon straf verdiend? Waarom daarvoor de mogelijkheid van bekering geboden? Gods genade geldt toch alleen voor Israël?

Jona weet maar al te goed dat God niet alleen rechtvaardig is, maar ook barmhartig en lankmoedig.

Deze overwegingen staan niet in Jona 1:3. Maar later komt Jona daarop terug, hoofdstuk 4:2:

Ik wist dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad.

Jona zal dus verwacht kunnen hebben dat de hardnekkigheid van het zo door de HERE begunstigde Israël, wel schril zal afsteken bij een bekering van het heidense Nineve! Zal dat Gods voorzegde oordeel uit Deut. 28 over zijn eigen volk zelfs niet dichterbij brengen? Maar dàt wil Jona juist niet!

Jona kan Gods beleid niet meer volgen, maar roept daarbij niet om Gods wijsheid of hulp.

Hij neemt liever zelf een actie die uitdrukkelijk tegen de wil van de HERE ingaat.

Dienstweigering

Wat Jona hier doet is opgedragen dienst aan de allerhoogste Majesteit weigeren. Profetendienst weigeren. Jona slaat de expliciete opdracht van God brutaal af. Ook al zal dat voortkomen uit Jonas eigen liefdesgevoel voor het volk Israël, en ook al mag hij ook rechtvaardige toorn hebben over de zonden van heidenen, wat hij doet is een ernstige zonde. Hij wijst God Zelf af. Dit is dus een brutale daad van opstand. Jona is deserteur. En een deserteur is gevaarlijk, want die staat in dienst van de vijand.

Weg van het aangezicht van de HERE, het staat twee keer in vers 3!, kan dat eigenlijk? Zal Jona niet beter geweten hebben? Hij zal Psalm 139 van David toch hebben gekend? Ps. 139:7:

Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht?

Jona moet nog leren dat de HERE gehoorzamen iets anders is dan akkoord willen gaan met iets wat hem het beste lijkt. Wat past in zijn denkbeeld.

Maar Jona is daarin niet uniek. Is dat niet herkenbaar bij onszelf? De HERE kan van ons dingen vragen die strijden met wat we voor onszelf voordelig achten. Breken met verkeerde vrienden, of liefde tonen naar vijanden van de HERE. Snijden in eigen vlees als de HERE dat vraagt vinden we ook moeilijk.

Stuit ook het gevolg geven aan de evangelisatieopdracht van de HERE (Matt. 5:13-16; 28:19) bij ons niet gemakkelijk op onwil? Ook breken met een ontrouwe kerk blijkt een opgave waar de mens graag voor wil wegvluchten. Ook wij zullen onszelf daarom moeten beproeven op desertie, dienstverlating.

Hebr. 10:36-39 waarschuwt ook ons om niet nalatig te worden en te deserteren.

De Here Jezus Christus is hierbij ons ten voorbeeld als de meerdere van Jona, of beter: als de volledig Àndere dan Jona. Hij was op aarde de enige ware Knecht des HEREN, Die volkomen trouw is geweest. Jezus kreeg een naar de mens echt onmogelijke opdracht. Hij moest vijanden van God met God verzoenen door het geven van zijn leven (Rom. 5:10). Hij heeft daarbij zelfs gebeden voor hen die Hem aan het kruis hadden geslagen. Wat een trouw en liefde heeft Jezus zo getoond door ons in die weg van volkomen gehoorzaamheid te redden van de eeuwige ondergang toen wij nog zondaars waren.

Jona zal moeten leren dat Gods wegen hoger zijn dan onze wegen. Wie zal Hem daarin mogen narekenen of Hem daarbij de les mogen lezen (Rom. 11:33,34)?

Wanneer Israël ondanks de totaal onverdiende genade van God zich niet bekeert, gaat de HERE naar de heidenen. Dat zou Hij later ook doen. Denk aan de weduwe van Sarfath tijdens Achab.

Jezus zoekt ook een Samaritaanse vrouw op om haar tot bekering op te roepen op het moment dat Hij werd afgewezen door Zijn eigen volk.