Met het Pascha een feestelijk en goed begin (6)


Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, 's avonds, in de vlakten van Jericho; en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde. Jozua 5:10-12

Pascha lange tijd niet gevierd

Het is een tijd geleden dat het volk Israël het Pascha heeft gevierd. In Numeri 9 wordt het voor het laatst beschreven. Het volk Israël vierde toen het Pascha, direct na de wetgeving op de berg Sinaï. In de woestijn hebben ze het al die jaren niet gevierd. En nu, na de besnijdenis, gaan ze meteen ook het Pascha vieren. Zonder dat ze daar een uitdrukkelijk bevel van de HERE voor krijgen. Blijkbaar wilden ze graag leven in het verbond met de HERE. Ze gingen weer leven naar Gods wetten. Want volgens de wetten die zij kregen op de berg Sinaï moesten ze het Pascha vieren (Ex. 12). En volgens die wetten mochten geen onbesnedenen deelnemen aan het Pascha. De mannen en jongens kwamen onbesneden aan in het beloofde land. Zo mocht het volk dus geen Pascha vieren. Maar nu alle mannen besneden zijn, nu willen ze graag weer het verbondsfeest vieren. Het volk wil graag leven in het verbond met de HERE, volgens zijn bepalingen.

Zonder haast de strijd in

Dat de Israëlieten hier op dit moment het Pascha vieren, is zeer opmerkelijk. Temeer omdat het Pascha-vieren tijd kost. Israël is op dat moment in de vlakte van Jericho. Dus onder het handbereik van de legers van Jericho! Toch viert het volk Israël beide sacramenten, besnijdenis en Pascha. Daaruit blijkt dat ze hun hulp en kracht van de HERE verwachten. Bij de intocht in het beloofde land zet Israël de eerste dingen op de eerste plek. De verhouding met de HERE staat bovenaan. Als de verhouding met God goed is, dan volgt de rest. Die rest gaat dan niet vanzelf. Ze moesten nog een flink aantal grote oorlogen voeren. Maar door Gods kracht kunnen ze overwinnen.

Uittocht én intocht

Met de viering van het Pascha wordt nogmaals de eenheid van de uittocht en de intocht onderstreept. Het Pascha is immers het feest van de uittocht. Ze vierden, dat het volk Israël verlost werd uit de hand van Egypte. Het vernietigende oordeel van de HERE ging over Egypte. Alle eerstgeborenen van de Egyptenaren stierven. Maar door het bloed van het Paschalam mocht het volk Israël vrijuit gaan.

Nu ze bij hun intocht in Kanaän het Pascha vieren, worden ze herinnerd aan de wonderlijke bevrijding uit Egypte. De uittocht en de intocht vormen samen één groot verlossingswerk van de HERE. Het volk moest wel eerst 40 jaren door de woestijn zwerven. Het leek alsof het verlossingsplan van de HERE op de helft was stukgelopen en gestrand. Maar Gods kracht is niet te klein. Het geloof van het volk is te klein. En hun zonden en eigenwilligheid te groot. Veertig jaren terug konden ze niet ingaan in het beloofde land door hun ongeloof. Maar de HERE heeft zijn verlossingswerk niet laten opbreken door het ongeloof van het volk Israël. De HERE heeft met kracht laten zien, dat Hij zijn volk kan verlossen en een nieuw land kan geven. Gods genade en majesteit is zeer groot!

Opbrengst van het land

De genade van God heeft het volk Israël ook opgemerkt in Gods trouwe Vaderlijke zorg. Direct na het vieren van het Pascha mocht het volk Israël eten van de opbrengst van het land. Blijkbaar stond het graan al klaar op de velden, rijp voor de oogst. En ze konden er zo van plukken, niemand was er die hen dat verhinderde. Dat is de zegen van de HERE. De HERE gaf aan zijn volk de eerste opbrengst van het land.

Al de jaren in de woestijn had de HERE het manna aan het volk gegeven. De trouwe zorg van de HERE kwam daar heel duidelijk in naar voren. Het volk had geen brood te eten. Maar toch wilde God zijn volk onderhouden en voor hen zorgen. Ook zonder brood kan de HERE voeden. Daarom gaf Hij het manna hen te eten, zomaar uit de lucht. Nu ze in het beloofde land gekomen zijn, hoeft dat niet meer. Het land, van God gekregen, kan hen voorzien van al het nodige. Toch blijft Gods trouwe zorg doorgaan, ook in het beloofde land. Net zoals het manna uit Gods hand neerdaalde op het volk. Precies zo geeft de HERE ook nu eten aan zijn volk. De arbeid op het land wordt daarbij ingeschakeld. Maar het blijft de HERE, die zijn volk al het nodige schenkt. De HERE moest dat voortdurend bij zijn volk inscherpen: Ik zorg voor mijn volk. Israël mocht het nooit vergeten: de HERE geeft het eten en alles wat nodig is voor ons dagelijks onderhoud.

Vol vertrouwen verder

Gods volk is in het beloofde land. De mannen van het volk hebben de besnijdenis ontvangen. Het Pascha is gevierd. De volle verbondsomgang met de HERE is weer hersteld. Ze staan nog maar aan het begin van een lange weg van strijd. Maar dit goede begin zal hen niet meer worden afgepakt. Het moet hun uitgangspunt blijven, dat ze hun hart en hun leven eerst richten op Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid. Als ze dat uitgangspunt vasthouden, dan zal de HERE hen veilig doen wonen. Een leerzame les, ook voor ons vandaag de dag. In het leven als burgers van Gods Koninkrijk zijn we iedere dag afhankelijk van Gods zorg en bescherming. Laten we daar God ook dagelijks in erkennen en Hem dankbaar zijn. Want groot zijn de gevolgen als we ooit zouden vergeten wat de Here voor ons heeft gedaan. En wat Hij van ons vraagt.