Kunnen wij het goede kiezen?


Kies voor God! Stel je open voor Jezus! Het is het belangrijkste wat je kunt doen en het mooiste wat je kan overkomen! God houdt van jou! Deze oproepen komen we tegen in bijvoorbeeld de krant. Ze komen meestal uit charismatische kringen. De verslagen van EO-jongerendagen en Flevofestivals berichten ons ervan. Het is de boodschap van de hedendaagse predikers, waarmee ze de goede boodschap van het evangelie brengen aan de mensen.Kiezen voor God. Kunnen we dat? Ook wij komen met deze vraag in aanraking wanneer mensen in onze omgeving zich bijvoorbeeld laten dopen nadat ze naar eigen zeggen tot geloof zijn gekomen. Kunnen we kiezen voor God en zijn dienst? Deze vraag heeft alles te maken met de toe-eigening van het heil. Wat is ons belijden, op grond van de Bijbel, over onze wil en Gods werk in ons? Hoe eigenen wij ons het heil in onze Here Jezus Christus toe? Dat is: hoe worden wij verlost? Hoe krijgen ook wij deel aan de vergeving van zonden en het eeuwige leven? Is dat een keuze van onszelf?

Kerkgeschiedenis

In de kerkgeschiedenis heeft dit onderwerp meerdere keren in de belangstelling gestaan. In de Dordtse Leer-regels wordt op meerdere plekken de leer van Pelagius aangehaald. Deze monnik leefde rond de 5e eeuw na Christus en leerde dat de mens voluit een vrije wil had. De mens is dus in staat om zelf het goede of het slechte te kiezen. Erfzonde bestond volgens hem niet. Het kwam er dus op aan om deugdzaam te leven. Het goede wordt beloond en het kwade gestraft. Als hulp heeft God het voorbeeld van Christus gegeven, die door zijn goedheid zelf voor de verlossing kon kiezen.

Pelagius zei kortgezegd: als je niet gelooft en je gaat verloren, is dat je eigen schuld. Als je wel gelooft en je wordt behouden dan is dat je eigen verdienste. Zijn tegenstander was Aurelius Augustinus. Die leerde dat de verlossing geen eigen keuze is, maar voluit genade. Geloofsgehoorzaamheid is resultaat van Gods genade en geen oorzaak van Gods genade.

De dwaling van Pelagius heeft de leer van de Rooms-Katholieke kerk beïnvloed. Zij leerde immers dat je door het goede te kiezen, door goede werken te doen, zelf invloed had op je heil. Na de Reformatie heeft de satan deze ketterij weer gebruikt om de christelijke kerk te vervolgen. Bekend is de kerkstrijd tussen de remonstranten en de contra-remonstranten. Bekende namen hierbij zijn Arminius en Gomarus. De Remonstrantie, zeg maar de verklaring waarin de remonstranten hun leer uiteenzetten, klonk heel vroom1). De Remonstrantie gebruikte de termen van de gereformeerde belijdenis, maar ze was daarmee niet in overeenstemming! De contra-remonstranten hebben dit duidelijk aangewezen in de Dordtse Leerregels.

De strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten ging ten diepste over de vrije wil ten opzichte van de onvrije wil van de mens. Over de macht of onmacht van de mens om op eigen kracht tot het heil te komen. Is de mens in staat om zelf, op eigen kracht, uit eigen beweging, op eigen ingeving, door redenen in zichzelf voor God te kiezen? De Dordtse Leerregels zeggen daarop nee! De mens voegt niets toe aan zijn heil en kiest daar ook niet voor, want uit genade verkiest de HERE in onze Here Jezus Christus een vast en groot aantal mensen, die door eigen schuld de oorspronkelijke gerechtigheid verloren en zich in zonde en ondergang gestort hebben, tot het eeuwig heil.2)

De soevereiniteit van de mens

De dwaling van de vrije wil is met de Dordtse Leerregels niet gesmoord. De satan gebruikt deze dwaling telkens weer om Gods kerk en Gods kinderen aan te vallen en te verleiden. Ook rond en na de Afscheiding 1834 en later in de kerkgeschiedenis is steeds weer de leerstelling van de vrije wil punt van strijd geweest. Ja, tot op de dag van vandaag zien we de tegenstellingen. Er zijn mensen die uitgaan van een eigen keuze voor God. Zij hebben zelf voor Jezus gekozen, waarbij de werking van de Heilige Geest in meer of mindere mate wordt beleden, en laten zich daarom dopen met de geloofsdoop. De mens is wel zondig, maar heeft genoeg licht van de natuur om uit eigen beweging voor de HERE te kiezen en naar de genade, die aangeboden wordt in Jezus Christus, te grijpen. Zij gaan uit van de verantwoordelijkheid van de mens. De mens moet eerst zelf tot keuze voor God gekomen zijn, voordat hij of zij zich laat dopen. In meer of mindere mate gaan ze uit van de soevereiniteit, dat is de oppermachtige heerschappij, van de mens: de mens kiest God, waarna God en mens zich aan elkaar verbinden.

De soevereiniteit van God

Er zijn ook mensen die uitgaan en denken vanuit de soevereiniteit van God: God kiest de mens. Zij geloven dat God voor de grondlegging van de wereld zijn kinderen heeft verkoren tot het eeuwige leven. Daarom moet alles, denk aan de prediking en de bediening van de sacramenten, staan onder de beheersing van Gods verkiezing, van Gods eeuwig welbehagen en zijn soevereiniteit. We hebben daar een voorbeeld van laten zien in De Bazuin no. 4. Gevolg hiervan is dat de mens geheel passief is en blijft in het werk van zijn wedergeboorte.

De onmacht van de mens om het goede te kiezen

Wij weten uit de Schrift dat de mens naar het beeld van God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid. De mens was in alles volmaakt. Kende God volmaakt naar waarheid en had Hem van harte lief (HC 3). Door de val van onze voorouders Adam en Eva in het paradijs, is onze natuur zo verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden. Onze natuur is verdorven. Daarmee ook ons verstand, ons gevoel en onze wil. De mens weet nog wel wat past en wat niet past3) en onderscheidt zich daarmee van de dieren. De mens heeft nog steeds verstand, nog steeds emoties en nog steeds een wil, daarin zijn de mensen juist anders dan de dieren en dat is ook zo gebleven. Maar dat verstand bevindt zich van nature in duisternis. De emoties, het verstand en onze wil zijn van nature gericht op onszelf en niet op de HERE.

God heeft de mens naar zijn beeld geschapen, in een volmaakte verhouding tot Hem. De wil van de mens was geheel vrij, de mens had zo ook de vrijheid om met de zonde in aanraking te komen. Door zijn moedwillige ongehoorzaamheid heeft de mens zichzelf beknot. De mens was niet langer volkomen vrij, maar was een slaaf van de satan geworden. De mens kan niet langer vermijden dat hij zonde doet, omdat hij geheel en al bedorven is. De mens kan dus niet vrijwillig het goede kiezen, maar hij zondigt daarentegen vrijwillig, door de werking van zijn eigen begeerte vanuit een innerlijke dwang die zeer tot zonde geneigd is!4) Niet tegen zijn zin. De mens wordt daarin niet gedwongen. Dat is juist het ellendige van de mensheid: de mens wordt niet gedwongen, maar de mens wil vanuit zichzelf niets anders! De wil zit gevangen in de slavernij van de zonde en daardoor kan hij zich niet ten goede bewegen.

De verdorvenheid heeft zich uitgestrekt tot onze wil. Dat wil dus niet zeggen dat zij niet meer als wil functioneert, maar dat zij verdorven is. Gebonden door de macht van de zonde.5) Van onszelf zijn wij daarmee totaal onmachtig om zelf het goede te kiezen, omdat wij het goede niet eens kunnen onderscheiden van het kwade. Onze vrije wil werd een zondige wil. Door onze zondige wil zondigen wij noodzakelijk, we kunnen niet anders! Maar wij en dat is onze ellende willen het van nature zelf ook niet meer anders! Gods straf over de zonde is daarom onze eigen schuld.

Hiermee is duidelijk: de mens kan niet uit eigen beweging, op grond van eigen ingeving kiezen voor de HERE en zo vergeving van zonden en het eeuwig leven verkrijgen.

Wanneer wij helder voor ogen hebben dat de mens niet op eigen kracht, niet uit eigen beweging tot God wil of kan terugkeren, dan komt de vraag op: hoe krijgen wij dan deel aan Christus? Hoe worden wij dan verlost? Hoe kunnen wij dan behouden worden? Hoe wordt de kloof tussen God en ons dan overbrugd?

Ook daarin is de Schrift op meerdere plaatsen heel duidelijk. En HC 3, die we zojuist aanhaalden, wijst ons hierin de weg. Het is de HERE die ons, uit genade, door het werk van onze Middelaar Jezus Christus en zijn Heilige Geest wedergeboren doet worden. Dat is de herschepping van het leven door de HERE, gewerkt door Gods Geest, de totale omkering van de mens. In Ezechiël 11 staat daarvan: Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste, en Ik zal het hart van steen uit hun lichaam verwijderen en hun een hart van vlees geven.6) Het is een nieuw hart, een nieuwe gezindheid, de ware levendmaking, de opwekking uit de dood. De HERE dringt door tot in het diepst van de mens met de krachtige werking van de Geest.7) Het is een krachtige en tegelijk zeer liefdevolle, wonderbare, verborgen en onuitsprekelijke werking.8) Het is een totale herschepping die de HERE zonder ons en in ons tot stand brengt.9)

Uit de artikelen in de DL blijkt dat de HERE hierin volstrekt soeverein is. Hij schenkt deze wonderlijke gave aan wie Hij wil en is daarbij op geen enkele wijze afhankelijk van de mens. Niemand komt tot Hem, zegt de Here Jezus, als de Vader Hem niet trekt (Joh. 6:44). De mens kiest niet voor God, maar de HERE ziet in zijn barmhartigheid om naar mensen die in zonden verloren lagen. Die grijpt Hij in het hart en geeft hen de gezindheid van de Geest. Deze totale omkering betekent dat de HERE in ons werkt en wel zo dat Hij zowel het goede willen als het goede werken in ons werkt (Filip. 2:13). Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God. Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend (2 Kor. 3:5,6).

De HERE werkt de wedergeboorte, de herschepping van ons leven. Over het resultaat van deze wedergeboorte schrijft Calvijn dat wij als wij eenmaal door Gods kracht tot gehoorzaamheid aan de gerechtigheid zijn gebracht, wij vanzelf verdergaan en geneigd zijn de werking van de genade te volgen. Want het is toch duidelijk dat er zon bereidheid is, waar Gods genade regeert? Maar, waar komt die bereidheid vandaan? Toch alleen hieruit dat Gods Geest de gehoorzaamheid die Hij eerst verwekt heeft, zo koestert en versterkt dat ze een standvastig streven om te volharden wordt?10)

Dit is het wat wij naar het Woord van God belijden van Gods werk in ons. Wij, van nature onmachtig om God te dienen, worden door de HERE omgekeerd. Hij grijpt in, zodat wij ons bekeren. Hij doet ons onze oude mens afleggen en de nieuwe mens aandoen. Onze wedergeboorte en onze bekering zijn dus zijn werk. Maar, dan komt de vraag op, waarom worden wij in de prediking en in de Bijbel toch vermaand en aangespoord om te geloven en ons te bekeren? De HERE moet het toch doen? Is dat niet met elkaar in tegenspraak?

Hierover willen we een volgende keer nadenken.

1) Tekst is opgenomen in De schat van Christus bruid

2) DL I.7

3) DL III/IV.4

4) Institutie Boek 2, hoofdstuk 3, paragraaf 5

5) De schat van Christus bruid, pag. 128

6) Ezech. 11:19

7) DL III/IV.11

8) DL III/IV.12

9) DL III/IV.12

10) Institutie Boek 2, hoofdstuk 3, paragraaf 11