Richt. 3:8-12: Het volk Israël zuchtte onder de vijandelijke macht en had het zwaar. Acht jaar lang was het onderworpen aan een buitenlandse heidense macht. Dat Gods straf zwaar is geweest mag blijken uit het feit dat het volk toen tot de HERE ging roepen in haar nood. Dat was nog niet direct een belijden van zonde maar wel een begin van bekering. Ze wisten zich nu tot de HERE te wenden. Toen heeft God in zijn goedertierenheid naar hen gehoord en in zijn grote genade dit roepen verhoord. Zo is ook nu de kerkelijke tucht bedoeld. Wanneer er een verharding in de zonde is, zal in Gods kerk de tucht moeten worden bediend. In die weg wil God zijn kinderen terugtrekken. Willen ze dat niet, dan pas volgt afsnijding. Tegenwoordig hoor je veel om je heen: laten we maar geen tucht oefenen, want dat stoot de mensen alleen maar af. Maar dan wil men wijzer zijn dan God. Ja, dan miskent men Gods toorn over de zonde èn zijn laatste redmiddel. God Zelf wil zo door de ambtelijke tuchtoefening heen een zondaar nog tot inkeer brengen in de zware weg van tucht. Opdat er weer een roepen mag zijn tot de HERE in die nood. Opdat de HERE in die weg bekering mag bewerken. Israel riep in haar nood en verdrukking de HERE om verlossing. Maar hoe zou die verlossing komen? Zou de HERE daarin voorzien en hoe zou Hij dat doen? Toen Israël tot de HERE riep, gebeurde er een wonder. Een wonder van genade. Het staat er zo een eenvoudig en kortweg in vers 9 Een verlosser, hadden ze daar recht op? Nee, toch? Maar het is ook niet op grond van het roepen dat de HERE hen gaat verlossen. Nee, het is op grond van Gods trouw dat Hij hen weer wil aannemen tot zijn volk en hen terug wil kopen uit de macht van de heidense koning. In dit eenvoudige zinnetje straalt zo Gods genade en trouw. Bij Hem alleen begint alle verlossing. Hij deed dat door middel van Otniël, een neef van Kaleb. Maar niet deze Otniël was in feite de grote held. Het was zo lezen we in vers 10 immers de Geest des HEREN die Otniël aangreep. De Geest des HEREN is de HERE God Zelf. Hij nam bezit van een van de kinderen van zijn volk om hen te bevrijden. Hij bracht zo via Otniël terug tot zijn Verbond en Verbondswoord. Alleen zo kon Israël weer de juiste weg gaan. Israël had zijn God vergeten, maar had Hem nu toch aangeroepen. Zo had het weer getoond waar het zijn hulp moest zoeken. Nu ging God dat waarmaken. Zijn Geest bracht met kracht Otniël en het volk tot daden van bevrijding. De Israëlieten voerden strijd tegen Gods vijanden in de kracht van zijn Geest. En de HERE deed zijn volk door richter Otniël ook overwinnen. Hij gaf de koning Kusan-Risataïm in de macht van deze richter. Na deze overwinning had het land veertig jaar rust. Dat was de tijd die nog resteerde van het leven van Otniël, zo mogen we afleiden uit de laatste zin: Wat mogen we hiervan leren in adventstijd? Dat de kerk haar verlossing van de HERE alleen te verwachten heeft. Zelf blijkt zij niet in staat om Gods verbond te houden, en om tot God terug te keren. Zelf kan zij zich niet verlossen uit ellende. Het is alles het werk van God en Gods Geest, Die in zijn trouw en genade de enige Verlosser is van zijn volk. Dat hebben we ook mogen ervaren in de reformaties en de vrijmakingen die de kerk van Jezus Christus heeft gekend in haar geschiedenis. Niet de kerkmensen hebben bevrijding gegeven, het was de HERE die door zijn Woord en de Heilige Geest kerkleden aanstuurde om tot reformatie en vrijmaking over te gaan. De richter Otniël heeft Gods volk niet in de definitieve rust kunnen brengen. Want na zijn dood verliet het volk God weer direct en deed wat kwaad is in zijn ogen, zo staat al direct in vers 12 opgetekend. Het leiden tot de definitieve rust zou pas komen als de HERE God zijn eigen Zoon als Verlosser en Richter naar deze aarde zou zenden. De Geest des HEREN had Otniël aangegrepen om verlossing te bewerken, en na Otniël alle volgende richters, en koningen. Maar de Geest des HEREN zou dat pas volkomen doen bij de Christus, de gezalfde Verlosser. Jesaja 11 spreekt van het rijsje dat voortkomt uit de tronk van Isaï: Otniël mocht als verlosser en richter iets doorgeven van wat Onze Heiland in volmaaktheid zou openbaren: Christus zou zijn volk in de kracht van de Geest verlossen om hen zo te brengen tot gerechtigheid, dat is tot het wandelen in Gods wegen. Om te doen wat de HERE welbehaaglijk is. Jesaja zegt dat ook de Heiland zal richten, dat is regeren en rechtspreken, maar dan volmaakt: Door de Here Christus, onze grote Verlosser en Vredevorst, zijn wij als Gods volk al gekomen in de rust van het vrederijk, dat op de jongste dag zal overgaan in het volmaakte vrederijk met de eeuwige sabbatsrust, waar gerechtigheid woont. Zover is het nog niet. Er valt nog strijd te leveren om bij die vrede te blijven. Maar ook nu mogen we weten dat Hij zijn kerk zal blijven verlossen van haar vijanden, als ze Hem maar ootmoedig om hulp blijft vragen.Tucht
De Geest des HEREN
Christus de ware Richter