Richt. 3:4-7: God had zijn volk Israël onder Jozua het land Kanaän binnengebracht en het tot woongebied gegeven om Hem te dienen. De HERE had zo zijn beloften aan zijn volk in ruime mate vervuld. Want God had Abraham in Gen. 17: 8toegezegd dat hij hem tot een groot volk zou maken, met daarbij van zijn kant nog deze belofte: Maar aan Abraham vroeg de HERE in zijn verbond (Gen. 17:9): Met de uitleiding uit Egypte door de Rode Zee bewees de HERE al op indrukwekkende wijze zijn verbondstrouw. En ook tijdens de woestijnreis verzorgde Hij zijn volk op bijzondere wijze. Ook vernieuwde God zijn verbond met Israël op de Sinaï. Hij gaf het zijn verbondswet als liefdeswet. Maar in de woestijn bleek al snel hoe moeilijk het was voor het volk om de HERE van zijn kant verbondsliefde en trouw te tonen. Toch ging de HERE verder met zijn volk onder Mozes en Jozua. En zo mocht Israël het land Kanaän bewonen, nadat ook de goddeloze inwoners door de HERE zouden zijn verdreven. Bij dat laatste moesten de Israëlieten zich ook zelf actief inzetten in de strijd van de HERE. Maar het volk liet het wat dat betreft afweten. Niet alle volken werden verdreven in de oorlog van de HERE. Er bleven heidenen wonen in het land. Dat wilde de HERE niet, maar toen dat door de laksheid van Israël toch gebeurde, zei Hij: dan laat ik ze ook zo in Kanaän achter (Richt. 2:1-5). De Israëlieten leefden wel in het beloofde land, maar door hun ongehoorzaamheid toch nog steeds te midden van heidenvolken, de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Hevieten, Jebusieten (Richt. 3:5). Daar had de HERE ook een speciale bedoeling mee. Richt. 3:4: God wilde nu met deze in Kanaän achtergebleven heidense volken de Israëlieten op de proef blijven stellen. Of ze in aanwezigheid van die heidense volken zouden laten zien, dat ze de HERE trouw bleven en zich dus niet met hen zouden vermengen. Dat ze de antithese zouden uitoefenen door niet de gewoonten en het leven van deze heidense volken over te nemen. Maar dat ze zich zouden heiligen, zich afzonderen van hen, en zich blijven richten op hun trouwe God. Door Hem te blijven dienen naar zijn Woord en wet. Die toets was dus voortdurend: kiezen voor de HERE òf voor de afgoden van de wereld die in hun nabijheid waren achtergebleven. Israël moest zelfs in Kanaän, het beloofde land, tonen: wel in de wereld te zijn, maar niet van de wereld. God was hen in alles tot een liefhebbend God geweest, zouden zij Hem nu echt tot een volk zijn? In hartelijke liefdedienst tot Hem, ook temidden van heidense volken? We hebben hier te maken met een fundamentele zaak. Het in de wereld maar niet van de wereld zijn, geldt na de zondeval voor alle tijden. Het is een zaak die juist ook ons leven van elke dag bepaalt: als gelovige, als christen leven we in de wereld, in een goddeloze wereld met zijn afgoden, een wereld die naar zijn eigen begeerte leeft. Maar wij zijn toch niet van zon wereld, dat wil zeggen we horen er toch eigenlijk niet bij, als kinderen van God? We laten ons dan toch niet leiden door het wereldse zondige leven en we doen dan toch niet mee met de verlangens van deze wereld? Dat past niet bij onze God, die geen zonde kan verdragen. Maar hoezeer ligt niet juist in onze tijd de verleiding op de loer om ons leven toch maar ook zo in te richten zoals de wereld het inricht. Daarom hebben we ook de voorbede van de Here Jezus nodig. De voorbede van Joh. 17:14 in zijn hogepriesterlijk gebed: Nu Jozua is overleden, en er een nieuw geslacht is aangetreden dat de intocht niet had meegemaakt, was deze beproeving een echte test. Zou het volk zijn dankbaarheid tonen? Zouden ze de HERE en zijn grote daden blijven gedenken? Maar helaas, het ging al direct helemaal mis. Israël toonde zich ontrouw aan de HERE hun God: ze gingen met de wereldse volken meedoen, ja nog erger: zij namen zich hún dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan hun zonen en dienden hun afgoden. Er volgde dus letterlijk een heuse vermenging met de heidenwereld. Met volken die zij hadden moeten verdrijven vanwege hun ergerlijke afgodendienst, met die volken gingen zij zich nu inlaten en zelfs vermengen door huwelijken. Ze lieten hun kinderen één vlees worden met ongelovigen. Wat moest er dan nog van hun kleinkinderen komen? Ze toonden zo hetzelfde gedrag van Gods volk vlak voor de zondvloed. In Gen. 6:1,2 staat dat de zonen van God zagen dat de dochters van de mensen mooi waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, die zij maar verkozen. Toen zei de HERE (Gen. 6:3): En toen volgde de zondvloed. In plaats van verbondsliefde en -trouw tot de HERE, was er een verschrikkelijke bondsbreuk die de HERE vertoornde. De HERE had de Israëlieten in Deut. 7:1-4juist hiervoor speciaal gewaarschuwd en hen daarbij gewezen op hun enorme voorrechten als volk van zijn liefde, op zijn geweldige zegeningen bij het heilig en trouw leven in zijn verbond, met heerlijke beloften van rust, gezondheid, voorspoed en geluk. Nee, als volk van zijn liefde en verkiezing mochten ze met de volken geen enkel verbond sluiten, laat staan dat ze zich met hen zouden verzwageren door huwelijken. Ze mochten hun dochters niet aan hun zonen geven en voor hun zonen mochten ze geen dochters nemen, want zo zei de HERE via Mozes: dan zouden die heidense dochters uw zonen van Mij doen afwijken zodat ze andere goden zouden dienen; dan zou de toorn des HEREN tegen hen ontbranden en hen verdelgen (Deut. 7:4). Het volk Israël handelt nu dus dwars tegen Gods uitdrukkelijke geboden in. Ze versmaden daarmee Gods heerlijke toezeggingen van zijn zegen. Ze genieten liever van wat de wereld biedt. Dan biedt juist de sexualiteit van de wereld wel het meest verleidelijke. Als Gods kinderen de HERE vergeten, niet meer aan Hem denken, niet meer leven uit zijn beloften, dan gaat het op dat vlak vaak mis. Dan volgen ze de begeerte van hun zondige hart. En gaat het helemaal fout. En juist dat gebeurt dan ook. Zo maakt de satan eenvoudig gebruik van de zondige begeerten in het hart van elk mens. Gods kerk wordt daarvoor uitvoerig gewaarschuwd. Zie daarvoor het boek Spreuken waar gewezen wordt op de vreemde vrouw, die Gods kinderen in het verderf stort. De Schrift verhaalt van de wijze koning Salomo, die diep viel toen hij in de door God geschonken welvaart huwelijken aanging met heidense vrouwen en zo hun afgoden ging dienen. Ook de apostel Paulus wijst op de ernst van gemengde verkeringen in 2 Kor. 6:117:1. We horen in Richt. 3:7 wat het gevolg is van deze overspelige huwelijken. Door hun begeerten is hun aandacht niet langer op de HERE alleen gericht. Zo doen ze wat kwaad is in de ogen van de HERE en vergeten de HERE hun God! Ja, werkelijk: ze vergéten hun God al zo snel in het beloofde land. Misschien erkennen ze nog wel dat Hij bestaat. Maar ze betrekken de HERE niet meer in hun leven. De dienst aan de afgoden verdringt de dienst aan de HERE. Hoe is dat mogelijk?Verbondsbreuk
Verbondsbepalingen
Verbondsbeproeving
Verbondsverlating