Joz. 24: Jozua gaat vanaf vers 19 nog een stap verder: hij voorziet dat het volk niet in staat zal zijn om de HERE, zijn Verbondsgod te dienen, en dat de HERE daarom opnieuw met zijn verbondswraak zal komen tot verdelging toe: Woorden die ons doen denken aan het tweede gebod, dat ook wij elke zondag horen. De HERE verdraagt in zijn heiligheid geen ander naast Zich bij zijn volk. Jozua gaat hier als profeet van de HERE tot het uiterste als hij Gods verbondsvolk appelleert aan de echte trouw, aan de hartelijke liefde die de HERE vraagt. Het is zo gemakkelijk om de HERE te eren met de lippen, maar de HERE vraagt geen lippendienst maar hartelijke liefde en gehoorzaamheid. God heeft zich getoond als de God die gemakkelijk vergeeft en barmhartigheid toont. Maar dat geldt degenen die Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden (tweede gebod). De HERE doet dat niet als het volk doorgaat met zondigen, blijft leven in de zonde (vers 19). Als het volk steeds opnieuw een aantal keren verklaart: Wanneer de HERE hen zijn beloften heeft gegeven, ja zelfs gebracht heeft in dit heerlijke land en hen welgedaan heeft, is het een schande als ze Hem nu al weer verlaten. Het voortgaan met het dienen van de afgoden zal de HERE daarom zo vertoornen dat Hij zich tegen hen gaat keren omdat ze Hem hebben verlaten. Dan straft Hij hen met verdelging, met uitroeiing (vers 20). Als het volk dan voor de derde keer zijn trouw aan de HERE verklaart (vers 24), wijst Jozua op een steen, die daar lag om als getuige van al Gods woorden. Zo moest het volk worden herinnerd aan zijn duur gezworen verbondseden: Kennelijk was het niet genoeg dat het volk zelf zich tot getuigen had verklaard (vers 22). Deze indringende woorden van vers 19-27 leren ook ons hoe het aankomt bij onze belijdenis van geloof te blijven. We hebben toch bij onze openbare geloofsbelijdenis God trouw beloofd voor het aangezicht van Hem Zelf en met de gemeente als getuige (zie formulier voor de openbare geloofsbelijdenis, dat spreekt over het blijven bij deze leer in leven en sterven). Daarmee zwoeren we een dure eed. Hierbij geldt wat de Here Jezus zei tot zijn discipelen, en dus ook tot ons: Voor de straf over verbondskinderen die Christus hebben gekend, maar Hem toch verlaten, moeten we letten op wat Paulus tot Timothëus zegt (2 Tim. 2:13): Wie nu als verbondskind en zeker als belijdend lid van de kerk, zich eigenwillig afkeert van God, van zijn beloften en zo ook van Christus als Heiland, die verdient een zwaarder oordeel dan de Israëlieten destijds is toegezegd door Jozua (zie Hebr. 10:26-39). Maar geeft ons dat als leden van de nieuwtestamentische kerk niet een gevoel van grote onzekerheid en onveiligheid? Want wie is zelf in staat om altijd trouw te blijven? Hoe is het trouwens met het huis van Jozua gegaan? Hij was uit de stam Efraïm, is die stam soms blijven bestaan? Is ook Efraïm uiteindelijk niet verstrooid in de ballingschap? Nee, als we naar mensen kijken, komen we er niet uit. Wij leven ook niet meer in de oude bedeling maar in de nieuwe bedeling. We mogen daarom zien op de verhoogde Jezus Christus, die als verlosser en overwinnaar de zijnen bijstaat aan de rechterhand van zijn Vader. Heel het Oude Testament liet de noodzaak zien van de verlossing door Christus. Want niemand kon zelf de wet houden, niet één. Niemand kon ook uit zichzelf trouw blijven. Maar Christus bracht door zijn volbrachte Middelaarswerk een ware verbondsvernieuwing tot stand. Een vernieuwing waarbij ook zijn Geest, de Heilige Geest, in de harten van de gelovigen mag gaan wonen. Waarbij de Geest de wet in hun harten schrijft. En waardoor ze ook door Hem kunnen gaan leven naar Gods verbondeis en uit zijn beloften. Zij het met nog veel zonden en tekortkomingen. Een klein begin. Zo leeft en werkt Christus nu in hen. Dan kunnen er vruchten van de Geest zijn. Waaronder liefde en trouw tot de Here en zijn geboden. Dan worden de afgoden weggedaan. Wij weten dat Christus ons op ons gebed zijn Geest zal willen blijven geven en met Hem alle krachten die we nodig hebben om staande te kunnen blijven in deze wereld. Want al wordt de afval om ons heen nog zo groot, al dringen de afgoden zich met nog veel meer verleiding aan ons op, wij kunnen dan blijven standhouden met de hulp van God, met zijn wapenrusting, in zijn kracht en sterkte. Daarbij bestaat er ook nu geen verbondsautomatisme. Alsof wij niet hoeven te strijden. Alsof wij ons niet hoeven in te spannen om ons leven aan de Here te wijden en heilig te leven in deze wereld. Nee, we hebben zelfs een grotere verantwoordelijkheid dan de Israëlieten om onze gegeven beloften van trouw waar te maken. Maar we mogen ook beter weten, dat we bij alle verantwoordelijkheid voortdurend de hulp van Christus en zijn Geest zullen mogen inroepen. Op eigen kracht kunnen ook wij het niet. Alleen in de kracht van Gods Geest. Daarom zullen wij ook bij zoveel afval van christenen om ons heen, mogen en moeten zeggen: Maar, ik en mijn huis, wij zullen de HERE dienen, geleid door Christus en in de kracht van zijn Geest.Alleen in Christus
Geen lippendienst
Altijd weer de afgoden
Getuigen van afgelegde trouwbelofte
Alleen in Christus