Deut. 30:11-16: Deuteronomium betreft, zoals eerder gezegd, de grote afscheidspreek van Mozes, die hij hield voordat het volk Israël het beloofde land zou binnengaan. In vele hoofdstukken heeft de HERE zijn volk willen leren, dat het Hem zou vrezen, Hem zou liefhebben en zijn geboden zou onderhouden. Die geboden zijn in die hoofdstukken uitgewerkt als het leven in het verbond met de Here in gezin, kerk en maatschappij. Vanaf hoofdstuk 27 volgt het laatste deel van Mozes preek. Israël moest zich voorbereiden op een keuze tussen zegen of vloek. In hoofdstuk 30 wordt het volk vanaf vers 11 dan heel indringend duidelijk gemaakt dat het voor een beslissende keuze staat: vóór de HERE of tégen de HERE. Het leven en het goede, of de dood en het kwade (vers 15). Het hele boek, de hele preek van Mozes, wordt zo afgerond met een Het gaat hier niet om een keuze die de HERE bewerkt bij mensen die voor het eerst door het evangelie worden geroepen. Het gaat hier om het kiezen voor de HERE terwijl Israël al verbondskerk is als een beslissende keus Israël had het goede van de Here gesmaakt, het mocht van zijn genade leven met rijke beloften van het beloofde land en Gods zegenrijke nabijheid. Om zo te mogen leven met de levende God in een heerlijke verbondsomgang hadden ze Gods wet ontvangen. Wat de Here nu van zijn volk vroeg was wederliefde: het houden van zijn geboden. Daar hoefden ze niet voor tot de hemel te klimmen, daar hoefden ze niet de gevaarlijke zee voor over te reizen (vers 12, 13). Dat betekent: ze hoefden er geen onmogelijke prestaties voor te leveren. Gods Woord van genade, en zijn eis van wederliefde was hen geschònken. Dat was tot hen gesproken, dat werd voor hen opgeschreven en mocht zo zelfs in hun hart zijn! Het enige dat ze hoefden te doen is het aan te nemen, dat is: te geloven (vers 14). Deze woorden worden aangehaald door Paulus, wanneer hij in Rom. 10:4v gaat spreken over de rechtvaardiging uit het geloof. De rechtvaardiging op grond van de vrijspraak in Christus als het hart van het evangelie! Deze rechtvaardiging uit het geloof werd gesteld tegenover de rechtvaardiging op grond van werken van de wet. Van de Romeinen werd gelóóf gevraagd. Zo werd ook van de Israëlieten in de tijd van Mozes gelóóf gevraagd. Bij de Romeinen was dat een gave van Christus. Maar zo was dat ook voor de Israëlieten in de woestijn. Nabij u is het woord der genade, gold dus ook al voor de Israëlieten in de tijd van Mozes. Alleen bij de Romeinen was het nog veel Dat volbrengen van de wet is voor de Israëlieten niet mogelijk geweest en is dat nog niet. Zij konden en kunnen hun zaligheid daarmee niet verdienen. Dat moest Paulus duidelijk maken aan de Joden die de rechtvaardiging leerden niet uit geloof, maar uit wetswerken. Maar dàtzelfde had de HERE via Mozes de Israëlieten ook willen leren. Om Gods woord te aanvaarden. En zo ja tegen de HERE te zeggen. Dan zouden ze merken dat ze Gods wet niet kónden volbrengen, waarop ze de HERE om vergeving zouden moeten vragen. Zo dreef God zijn volk in die tijd door de wet tot de Christus. Ook in de tijd van Mozes was Gods genade er dus al voor de Israëlieten. Hun keuze voor de HERE kon er ook alleen zijn in de Christus, die nog moest komen. Die geloofskeuze was ook toen onmogelijk op grond van eigen verdiensten. Alleen op grond van genade was die keuze mogelijk. Die keuze kon ook alleen in hen bewerkt worden door de HERE zelf, op basis van Christus middelaarswerk. De vraag kies dan heden (vers 15, 19), wordt ook pas gesteld nadat God al voor hèn had gekozen door Zichzelf aan hen te geven in zijn verbond en hen zijn liefdewet te schenken. Het is ook nu voor elk verbondskind steeds weer de vraag: neemt u deze God aan of niet? Kiest u voor de God van het verbond die u in zijn liefdeverbond heeft geroepen en van u wederliefde vraagt? Òf verwerpt u Hem? Beslissend slot
Nabij u is het Woord van het verbond
Tot Christus gedreven