Hoor, Israël!


Deut. 6:1-5:

1 Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de HERE, uw God, bevolen heeft u te leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om het in bezit te nemen, 2 opdat gij de HERE, uw God, vreest door al zijn inzettingen en geboden te onderhouden, die ik u opleg, gij en uw zoon en uw kleinzoon, al de dagen van uw leven, en opdat gij lang leven moogt. 3 Hoor dan, Israël, en onderhoud ze naarstig, opdat het u wèl ga, en opdat gij zeer talrijk wordt, zoals de HERE, de God uwer vaderen, u heeft toegezegd, in een land, vloeiende van melk en honig. 4 Hoor, Israël: de HERE is onze God; de HERE is één! 5 Gij zult de HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.

In onze tekst wordt het volk Israël aangesproken door Mozes. Het betreft de afscheidspreek van Mozes, zoals we het boek Deuteronomium kunnen noemen. Het woord Deuteronomium betekent eigenlijk tweede wet, oftewel nog een keer de wet. Het is een herhaling, een herinnering aan de woorden die God heeft gesproken door de dienst van Mozes.

Niet alleen betreft dit de tien geboden, maar ook de wetten en verordeningen die de Here had gegeven voor het leven in het verbond met Hem, en voor het leven als volk onderling.

Het ging daarbij om het rechte leven voor Gods aangezicht, om verzoening, om dankbaarheid, om het eren van God en het leven in goede verhouding tot de naaste.

Deze verbondswoorden wil Mozes graag bij het volk als levende woorden achterlaten voordat hij zal sterven.

Veertig jaar na de verbondssluiting op de Sinaï vindt zo een soort verbondsvernieuwing plaats. Het volk is in de loop van de jaren sterk in samenstelling veranderd. De ouderen zijn gestorven in de woestijn. Dat was de straf op hun verzet tegen de Here en hun getoonde ongehoorzaamheid. Van hen die ouder dan twintig jaar waren, hadden alleen Jozua en Kaleb geloofsvertrouwen getoond. Zij mogen nu straks het beloofde land binnentrekken, maar de anderen waren gestorven. En ook Mozes, de man Gods, de leider, moet van de Here binnenkort sterven gaan.

De jongeren zijn intussen ouder geworden en hebben zelf weer kinderen. Een belangrijk deel van hen heeft de uittocht en de verbondssluiting zelf niet meegemaakt. Mozes wordt door de Here gedrongen om hen nu indringend onderwijs te geven, zodat het volk van God zijn God, zijn bevrijder, niet zal vergeten als het in het beloofde land zou komen. Ze hebben toch alles aan de HERE, hun God te danken?

Mozes heeft in hoofdstuk vier hen in herinnering gebracht onder welke omstandigheden de Here destijds de wet van het verbond had gegeven. Hoe Hij met allerlei indrukwekkende verschijnselen neergedaald was uit de hemel op de berg Sinaï. Daar had Hij zijn woorden gesproken vanuit het midden van het vuur, vanaf de berg die in vuur en rook stond. Met het vuur tot in de hemelen met bliksemen en donderslagen. Het volk had Gods stem bij het geluid van een bazuin gehoord. Zeer indrukwekkend.

Mozes bracht hen dit in herinnering om hen de vreze voor de Here weer bij te brengen. De eerbied en het ontzag voor hun God als Schepper en Verlosser. Vervolgens mochten ze de woorden van het verbond weer horen in hoofdstuk vijf.

Wat Mozes hen nu in hoofdstuk zes doorgeeft is de diepe betekenis van deze verbondswoorden van God, die ze als volk uit Gods eigen mond hadden gehoord.

Het gaat in alles om het vrezen van en liefhebben van de Here. Zoals een kind kinderlijke vrees voor zijn vader heeft en hem liefheeft. Dat moeten ze nu tonen door Gods liefde te beantwoorden met wederliefde.

Hoor Israel, zegt vers 4. Dat wil zeggen: nu moeten jullie eens heel goed luisteren, wie de HERE eigenlijk voor u is: Jahweh, de HERE, de God van het verbond. Hij is uw God. Hij die door het verbond dat Hij met u heeft gesloten, recht op u heeft, u regeert. Hij heeft u gemaakt en zorgt voor u. Hij koos u uit als zijn volk en toont u in alles zijn liefde.

U bent in alles van Hem afhankelijk. Dat is het eerste.

Dan ook direct erachteraan in diezelfde zin, in datzelfde vers 4: De HERE is één.

Hij is de ene ware God, eeuwig te loven en te prijzen.

Nu als deze God, de enige God is, en ook de God is die hen heeft bevrijd uit Egypte en heeft verzorgd in de woestijn als zijn kind, dan is dat één en al liefdebetoon van de kant van Jahweh geweest. Bovendien heeft Hij hen de rijke beloften gegeven van een heerlijk land, waar ze rust mogen vinden. Dan mag Hij nu ook, nu Hij zijn volk al zijn trouwe liefde heeft getoond, van hen heel hùn wederliefde eisen. En al hun aandacht.

Hij is niet alleen de trouwe en liefhebbende God, de God die onveranderlijk is in zijn verbond, in zijn beloften en zijn eisen. Maar Hij is ook de Énige. Buiten Hem is er geen God. Niemand of niets kan Hem evenaren. Laat staan dat er iemand anders is, die recht heeft op hun aandacht en hun liefde dan Hij. Als dàt zo is, dan mag de Here van zijn kant ook vragen dat zijn volk hem werkelijk liefheeft.

Die liefde zal hun hele wezen moeten doortrekken. Die zal alles wat ze bedenken, alles wat ze verlangen en wensen, moeten beheersen. Alles wat ze spreken, wat ze doen en willen doen. Daarom zegt vers 5:

Gij zult de HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart, en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.

In dat grote gebod komt alles samen, wat de wil van de Here is voor hun leven.

De Here Jezus greep hierop terug toen Hij duidelijk moest maken wat nu het belangrijkste in het leven met God is. Op de vraag van de wetgeleerde die Hem vroeg: Meester, wat is het grote gebod, noemt de Here Jezus de liefde tot God, waarop alles aankomt, en daarna de liefde tot de naaste, die daaraan ondergeschikt is.

Aan deze twee geboden hangt de hele Bijbel, zegt Jezus dan. De wet en de profeten, dat is het hele Oude Testament. Met Gods liefdeseisen heeft heel Gods Woord te maken.