(Psalm 102:26-29). Psalm 102 is het gebed van een ellendige. In de Statenvertaling wordt gesproken van een verdrukte. Leest u hem maar eens helemaal. De dichter bezwijkt, hij is overstelpt door ellende. Zo zegt vers 1 van de psalm het. Hij is verslapt en verzwakt. Zijn hart is als verdord gras, alle leven is eruit. Zijn hart krijgt geen voeding meer. Hij voelt zich als een eenzame vogel in de wildernis, van iedereen verlaten, echt helemaal op zichzelf aangewezen. Slapen kan hij niet. Rondom hem bevinden zich vijanden die spotten met zijn toestand. Hij verkeert in diepe rouw en ligt neergebogen op de grond, hij eet stof en as en als hij drinkt, wordt het water vermengd met niet ophoudende tranen. Als we dat op ons laten inwerken krijgen we een beeld voor ogen van een mens die inderdaad ten einde raad is en geen kant meer op kan. Een mens voor wie het leven weinig toekomst meer schijnt te hebben. In die situatie klaagt hij zijn grote nood aan de Here en schreeuwt hij om hulp. Wat is er aan de hand? In het vervolg van de psalm blijkt dat het de dichter niet om zichzelf gaat. O ja, hij verkeert in grote nood. Maar de oorzaak van die nood ligt niet in persoonlijke problemen. De moeite, het verdriet, de wanhoop worden veroorzaakt door de toestand van Sion. Door de situatie van de Kerk (vers 14-23). Psalm 102 is waarschijnlijk gedicht tijdens de balling-schap of vlak na de ballingschap, als Jeruzalem en de tempel van de Here nog niet herbouwd zijn. Sion ligt in puin. En het volk van Sion is gevangen. De vijanden van de Kerk zijn blij met dat puin en die gevangenschap. Ze lachen en ze spotten. Over Sion. Over Gods volk. Over de toestand van de Kerk. Dat is de oorzaak van de grote ellende van de psalm-dichter. Het gaat hem niet om zichzelf, maar om de stad van de Here. Om het volk van de Here. Om de éér van de Here. Zo is de grote nood van de psalmdichter de nood van Gods volk. En het lijkt wel of die grote nood onoplosbaar is. Het lijkt wel of er voor de Kerk geen toekomst is. Of de Here zich voorgoed van Sion heeft afgewend. Ja, dan is er met recht sprake van grote ellende. Maar dan blijkt dat Psalm 102 niet alleen maar een klaagpsalm is en niet alleen maar een noodkreet. De dichter heeft meer gezien. En hij gelóóft! Hij gelooft het Woord van de Here. Hij vertrouwt op Gods beloften. En hij ziet ook Gods Woord in vervulling gaan. Maar Gij, o HERE, troont voor eeuwig! Uw naam blijft van geslacht tot geslacht! De Here is genadig en barmhartig. Hij leidt zijn volk volgens Zijn heilsplan. De dichter ziet het werkelijkheid worden. Nu, juist in die ellendige omstandigheden. De Here doet zijn Woord gestand. Want de bepaalde tijd is gekomen. Gods tijd is aangebroken. Opnieuw heeft de God van Israël in de harten van Zijn volk de liefde voor Sion gewekt. Gelovige liefde voor Gods huis en Gods stad. Die puinhoop, dat is dan toch maar de plaats die God tot woning heeft uitgekozen. De plaats waarvan Hij beloofd heeft dat het geen puinhoop zal blíjven. Waarvan Hij beloofd heeft dat de nieuwe tempel groter heerlijkheid zal kennen dan de oude! Gods volk gelooft het en wil weer aan het werk. De Kerk is door Gods genade terug bij Zijn Woord en wil weer bouwen. De Here heeft wonderen gedaan. Hij heeft Zijn volk weer opgericht uit de dood. Hij geeft weer een heerlijke toekomst. Hij geeft leven aan de Kerk. En dat móet verteld worden. De dichter kan over dat wonder niet zwijgen. Hij màg niet zwijgen. De volgende generaties, het volk dat nog komt, moet weten van Gods grote werk. Van Gods genade en barmhartigheid. Opdat het leert de Here te loven en te prijzen. Opdat het weet en gelooft dat de Here het zuchten van Zijn gevangenen hoort. En Zijn ten dode gedoemde kinderen bevrijdt. Opdat het leert om in heel het leven de Naam van God groot te maken. In Sion en in Jeruzalem zal Gods lof klinken. En dan mag de dichter in zijn bidden een profeet worden. Dan komt hij te staan in die rij van profeten, in die rij van Jesaja en Ezechiël, van Hosea en Micha en Zacharia. De volken en de koninkrijken zullen komen. Ze zullen zich verzamelen om de Here te dienen. Gods werk gaat door. Het heil voor alle volken komt. God werkt in die vernieuwing van Zijn volk, in die komende herbouw van Sion, aan de komst van de Messias. Hij werkt aan de voltooiing van de bouw van Sion. Aan de voltooiing van het geestelijke Sion, aan de voltooiing van Zijn gemeente en aan de komst van het nieuwe Jeruzalem, waar onze Here voor eeuwig zal wonen te midden van Zijn volk. (vers 26-28). Zo belijdt in dit gebed de psalmdichter zijn geloof. Zo spreekt Hij Gods Woord na. De Here blijft altijd dezelfde. Onze God is onveranderlijk. Zijn Woord zal nooit leeg tot Hem weerkeren (Jesaja 55). De aarde en de hemel zullen vergaan. Geschapen door de Here, verdorven door de mens, en daarom aan de vernietiging prijsgegeven. Wat de Here gemaakt heeft, dat vervangt Hij in Zijn onvoorstelbare almacht ook zomaar weer. Als een stel versleten en niet meer bruikbare kleren vervangt Hij het geschapene. Maar onze Here blijft! Hijzelf verandert niet! En dus Zijn Woord en Zijn beloften ook niet! Hij is begonnen met de vernieuwing van de schepping. Hij zal dat werk voltooien. Hij is aan het werk met Sion en Hij zal haar herbouwen. Hij is op weg met Zijn Kerk en nooit zal Hij dat werk loslaten. Want Hij is de eeuwige, onveranderlijke, de trouwe, altijd Dezelfde. Zo belijdt de Kerk het ook in artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er één God is, een geheel enig en éénvoudig geestelijk wezen. Hij is eeuwig, niet te doorgronden, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig Het leven van de psalmdichter ligt in puin. De Kerk ligt in puin. Maar aan uw jaren komt geen einde. En nu zien we het verband met Biddag. We hebben weer een Biddag. Opnieuw gaan we samen bidden voor de zegen van de Here over gewas en arbeid. Voor zegen over dagelijks werk, inkomen, gezondheid. Biddag in een tijd waarin ons wordt aangepraat dat we diep, zeer diep in een economische en financiële crisis leven. Niemands brood is nog zeker. O ja, brood zal er wel blijven. Maar of die boterhammen zo dik belegd blijven als voorheen? En er is meer. We kijken om ons heen. Rondom ons zien we hoe de schepping aan verval onderhevig is. En hoe de samenleving aan het verworden is tot het grote Babylon waar de anti-christ aanbeden wordt. We zien hoe de Kerk aangevochten en beproefd wordt. We zien hoe velen niet in staat blijken trouw te zijn. We ervaren, ieder op eigen manier en in eigen situatie, de gruwelijke gevolgen van onze val in zonde. De schepping verslijt, de mens blijft streven naar het gelijk zijn aan God. Weer Biddag. We bidden niet alleen voor onszelf. Maar allereerst om doorgang van het werk van de Here. Ja, toch? Maar heeft dat nog zin? In een tijd van voortgaande afbraak? Van doorzettend verval? Van verder verdwijnende Kerk? Van chaotisch en crisisvol leven? Puinhoop op puinhoop? Ja! Het gebed met Biddag, voor doorwerking van Gods heil, en daarna voor zorg over ons eigen leven, heeft zin! Ja, beslist! Ja, als we Gods eigen Woord laten spreken. De dichter van Psalm 102 zag het en geloofde het: ja, deze wereld wordt inderdaad afgebroken. De puinhoop wordt opgeruimd. Ook het dagelijks brood komt in de crisis. Maar dat is niet het einde. Aan uw jaren komt geen einde! Sion wordt weer gebouwd! Met groter heerlijkheid. Onze Verlosser is gekomen en komt weer. Sion wordt nog steeds gebouwd. Gods knechten hebben nog steeds behagen in haar stenen. Hij werkt dat zelf. En Hij, onze eeuwige God, blijft dat werken. De bouw gaat door. En dáárom houdt Hij ons leven in stand. Dat mogen we wel goed beseffen. Daarom zal het dagelijks brood niet ophouden. Daarom zullen de seizoenen steeds weer voortgaan. Ook 2013 is een bouwjaar! Een bouwjaar in een lange reeks van bouwjaren. De nieuwe stad verrijst. Ons erfdeel, onze plaats in die stad, is al vastgelegd. Voor eeuwig. Want aan Gods jaren komt geen einde. Dat geeft zekerheid, ook bij ons bidden op Biddag. Ook het laatste vers van Psalm 102 is weer zo´n prachtige profetie. De dichter ziet het straks werkelijkheid worden: Jeruzalem wordt herbouwd. God geeft terugkeer en mogelijkheden. Hij roept Zijn knechten, Ezra, Nehemia, Jozua en Zerubbabel, om aan de bouw leiding te geven. Jeruzalem wordt weer de stad van de Grote Koning. Met sterke muren. Met een nieuwe tempel. God woont weer bij Zijn volk. En dat volk zal veilig zijn. Ja, dat is ook onze toekomst. Ook in het nieuwe seizoen, in 2013. Sion is sterk, want de Here woont er. De Kerk zal niet vergaan. En straks, dan is er het nieuwe eeuwige Sion. Een veilige plaats. Gods kinderen zullen voor Zijn aangezicht blijven bestaan! Onze jaren komen en gaan. Ons dagelijks leven is, naar de mens gesproken, volkomen onzeker. Comfortabel leven is niet meer gegarandeerd. Maar onze gebeden gaan op. De schepping zucht en kreunt. De gemeente van Christus verlangt naar de Jongste Dag. Hoelang nog? Maar de noodkreet verandert in profetische lof. Want: Sion
Tijd
Volgend geslacht
De volken
Dezelfde
Bouwjaren
Geen einde