Kerkelijke eenheid van alle gereformeerde belijders (3)


Als vervolg op de vorige twee artikelen die ingingen op een appèlbrief binnen de Hersteld Hervormde Kerk (HHK), wil ik nu aandacht geven aan een aantal termen die in deze brief een belangrijke rol spelen. Wat moeten we verstaan onder ‘vaderlandse kerk’, ‘hervormd-gereformeerde beginsel’ en ‘gereformeerde belijders’? Deze vragen hebben te maken met het ‘waarom’, het ‘hoe’ en het ‘wie’ met betrekking tot de gewenste kerkelijke eenheid, ook met hen die buiten de HHK zijn.

Vaderlandse kerk


De briefschrijvers deden een hartelijk en dringend appèl op de leden en kerkenraden van de HHK om de weg naar die eenheid te bevorderen. Bij hun motivatie, het aanwijzen van de drijfveren voor hun oproep raakten ze ook het kerkelijk karakter van de HHK. Ze schreven in dit verband van de voortzetting van de ‘vaderlandse kerk’. Ook betrokken ze daarbij de leden van de kerken die zich in de loop van bijna 2 eeuwen van deze ‘vaderlandse kerk’ hebben afgescheiden. Ze schreven dit zó:

    Onze Hersteld Hervormde Kerk wil de voortzetting zijn van de Nederlandse Hervormde Kerk. Maar laten we ook beseffen, dat op onze Hervormde Kerk een schuld rust, dat afgescheiden broeders en zusters eerst buiten de vaderlandse Kerk zijn geraakt en uiteindelijk zijn vervreemd van onze kerk. Eén van de belangrijkste oorzaken daarvan is immers dat de NHK steeds verder van haar gereformeerde grondslag is afgeweken. Het voortzetten van de vaderlandse Kerk schept verplichtingen. De Hersteld Hervormde Kerk is geroepen zich tot het uiterste in te spannen om de verbroken eenheid van gereformeerde belijders te herstellen. (cursief gedrukt, SdM)


Stemmen over planting Gods


De Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) is (was) voor veel hervormden ‘de kerk der vaderen’, een ‘planting Gods’ die je nooit en te nimmer mag verlaten. De vaderlandse kerk die met zoveel strijd is ontstaan uit de rooms-katholieke kerk in de 16e eeuw. Zowel zij die in de fusie tot de PKN meegingen als zij, die dat niet deden, beroepen zich op hun verbondenheid met het instituut van de NHK. Die verbondenheid berust volgens hen op Gods verbond waartegen zij ja hebben gezegd. Zo schreef ds. G.D. Kamphuis van de Geref. Bond die meeging in Woord en Dienst van 30 augustus 2003:
    Daarnaast is voor ons het verbond van God met de vaderlandse kerk door de jaren heen, ook in de pluraliteit, altijd het sterkste motief geweest om in die hervormde kerk te blijven. Hoeveel spanning, moeite en vragen we ook hebben. Omwille van het verbond zullen wij ons niet van onze post laten duwen. Wij zullen de kerk niet loslaten. Wij weten ons geroepen de kerk blijvend terug te roepen naar haar reformatorische wortels, naar haar belijdenis, naar wat zij krachtens die belijdenis behoort te zijn. Zo zouden we de kerk willen bezielen en dienen met het evangelie van Christus, het levend geloof van de kerk der eeuwen

Ds. D. Heemskerk, de huidige preses van de HHK, werd rond de fusie geïnterviewd in het blad Terdege. Hem werd gevraagd waarop hij de gedachte baseert dat de Hervormde Kerk niet alleen een planting Gods is, maar ook altijd zal blijven. De interviewer merkte daarbij op: Leren de Bijbel en de kerkgeschiedenis niet dat God een planting van Zijn hand ook weer kan uitrukken? Het antwoord van deze predikant luidde:
    Bij alles wat in de Hervormde Kerk is gebeurd, in al die honderden jaren, is een deel altijd trouw gebleven aan Schrift en belijdenis. Ondanks de stromen van Schriftgetrouwe kerkmensen die eruit zijn gegaan, door de aderlatingen van Afscheiding en Doleantie. Dat is een wonderlijk iets, waarin ik niet anders dan Gods trouwe zorg over deze kerk kan opmerken. Ik ben van huis uit hervormd. Ruim 21 jaar geleden heb ik me bovendien als dienaar van het Woord met een eed van trouw verbonden aan Gods Woord, de Drie Formulieren van Enigheid en de Nederlandse Hervormde Kerk. Met vele anderen heb ik richting het moderamen van de synode altijd aangegeven dat die eed voor mij onopgeefbaar is. (“Voort op het oude spoor”, op www.hersteldhervormdekerk.nl, onder “Lezenswaardig”)


Ook de generale synode van de HHK spreekt over zichzelf als over de ‘vaderlandse kerk’. In een persbericht dd 12 februari 2007 lezen we:
    In zijn rapportage gaf het breed moderamen aan dat het met het oog op het contact met andere kerken goed is dat „wij ons rekenschap geven van onze positie. Juist omdat we ons voortzetting weten van de vaderlandse kerk is onze positie een bijzondere en kunnen we niet zomaar over het verleden heenstappen”, aldus het persbericht. De synode gaf het breed moderamen de opdracht om te werken aan een verklaring waaruit duidelijk wordt wat het betekent „dat de Hersteld Hervormde Kerk is achtergebleven op de oude fundamenten van de vaderlandse kerk, waarin doorklinkt dat zij zich medeschuldig weet aan de breuken en scheuren die zich in heden en verleden hebben voltrokken en dat er wordt uitgezien naar eenheid met allen die in leer en leven op grond van Schrift en confessie kerk begeren te zijn”, aldus het persbericht.


Gods verbond met de Hervormde kerk


Kennelijk gaat het bij het begrip ‘vaderlandse kerk’ over meer dan alleen de grootste kerk die er in Nederland is geweest door de Reformatie van de 16e eeuw. Er zit inderdaad een principiële lading in dit begrip. Het begrip houdt een bepaalde visie in over de kerk. In feite een kerkleer. We moeten daarvoor terug naar de 19e eeuw. In de tijd dat binnen de Hervormde Kerk afval werd vastgesteld, waardoor in 1834 de Afscheiding plaatsvond, heeft men de behoefte gevoeld om binnen de NHK te komen tot herstel. Groen van Prinsterer en de Confessionele Vereniging, maar later ook de Gereformeerde Bond hebben zich er sterk voor gemaakt dat er een belijdende kerk zou komen. De professoren Ph.J. Hoedemaker en J.H. Gunning zochten daarin de breedte van het hele volk: de belijdenis zelf moest niet centraal staan, maar Christus. Het moest een volkskerk worden, een nationale kerk die er was om heel Nederland tot een christelijke natie te maken. Gedoopte, maar ook ongedoopte kinderen (als rand van de kerk) van gelovige ouders behoorden tot deze nationale kerk. Dus behalve rooms-katholieken, zowat heel het Nederlandse volk.
Men verdedigde deze opvatting door de stelling dat de HERE met de Hervormde Kerk een verbond had gesloten net zoals de HERE in het Oude Testament zijn verbond met het volk Israël had gesloten. Daaruit werd de conclusie getrokken, dat net zo min de HERE het volk Israël ooit had verworpen, zelfs niet bij ernstige afdwaling, Hij dit ook niet met de NHK zou doen. Zelfs al zouden er allerlei ongeloofstheorieën worden verkondigd en getolereerd, dan nog bleef de NHK Gods kerk, zijn planting. Dat betekende praktisch gezien, dat men deze Hervormde Kerk nooit mocht verlaten. Bij afdwaling moest men proberen van binnenuit de kerk als zieke moeder weer gezond te krijgen. Deze visie is verder gedragen in de 20ste eeuw door mensen als dr. P.J. Kromsigt, prof. dr. Th.L. Haitjema, en prof. dr. A.A. van Ruler. Voor verdere lezing hierover wil ik graag aanbevelen: Prof. dr. K. Schilder: Ons aller moeder; Verzamelde Werken, de Kerk II, Goes 1962, pag. 152-236 en dr. J.J.C. Dee: K. Schilder oecumenicus; K. Schilder over ‘het kerkelijke vraagstuk’, Goes 1995, pag. 1-94.
Intussen spreekt men vanwege de om zich heen grijpende verwereldlijking en ontkerkelijking in Nederland nu liever van de ‘vaderlandse kerk’ dan van volkskerk. Maar het denken van een kerk, die men vanwege een eens door God gesloten verbond, moet houden voor de ene Kerk, waarvan men zich nooit en te nimmer mag afscheiden, is gebleven. Zoals nu blijkt tot in de Gereformeerde Bond binnen de PKN, maar ook in de HHK.

Mede door het nationale karakter werden vanouds allerlei richtingen, ‘modaliteiten’, gedoogd. Men vertegenwoordigde immers het hele volk. Het woord ‘modaliteit’ betekent wijze van zijn, het is een variant, een bepaalde verschijningsvorm van de Nederlandse kerk. Deze ‘modaliteiten’, die varieerden van vrijzinnig tot uiterst behoudend, konden gebroederlijk naast elkaar optrekken binnen de NHK. Kennelijk was er geen leertucht die leervrijheid inperkte. Dwaalleer werd zo tot een geaccepteerde variant. Dat is zo gebleven totdat de fusie tot de PKN een feit was. Ook in de HHK, die gevormd wordt door hervormde gemeenten die niet meegingen met de fusie, bestaan nog steeds meerdere ‘modaliteiten’.

Kerkinstituut


In de oproep die nu binnen de HHK is uitgegaan, wordt nu juist geappelleerd aan het kenmerk van deze kerk als ‘vaderlandse kerk’. Dat kenmerk, dat gebleven is omdat de HHK voortzetting is van de NHK, zou verplichtingen scheppen. Dat zou, volgens de briefschrijvers, ook met zich meebrengen de noodzaak tot het zoeken van de eenheid met gereformeerde belijders buiten de HHK. We herhalen hier dat eenheid van alle ware gelovigen niet alleen wenselijk is, maar door de Heer van de Kerk zelfs geboden. Maar wel hebben we een groot probleem met deze motivatie. Want in wezen staat het handhaven van de ‘vaderlandse kerk’-gedachte deze eenheid in de weg! Om dat duidelijk te maken moeten we eerst aangeven wat onze bezwaren zijn tegen deze hervormde kerkleer.

Ons eerste bezwaar is dat men zo van een bepaald kerkinstituut, namelijk de NHK, een absolute zaak maakt. Men moet de kerk dan meer gehoorzamen dan Christus en Zijn Woord. Want terwille van de kerk moet men het tolereren van dwalingen en verbondsverlating voor lief nemen. Dit absolute karakter van de kerk doet denken aan de rooms-katholieke kerkleer. De roomsen leren dat alleen de RK kerk het lichaam van Christus is. Ook dat instituut zal men nooit mogen verlaten.

Ons tweede bezwaar is dat deze kerkleer zich niet verdraagt met de geloofsbelijdenis van de kerk. Want de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) artikelen 27-29 spreken een heel andere taal. Daarin wordt men juist opgeroepen om steeds zorgvuldig na te gaan of men in de ware kerk zit. Daarin wordt niet gesproken over een verbond met een instituut, maar over kenmerken van de kerk als uiting van het vasthouden aan de waarheid in verbondsgehoorzaamheid (art. 29 NGB). Men wordt zelfs opgeroepen om zich af te scheiden van het kerkinstituut, wanneer deze kenmerken ontbreken of zijn gaan ontbreken (art. 28 NGB). Ruimte voor het tolereren van dwalingen is in deze belijdenis niet te vinden: “Kortom dat men zich richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enige hoofd” (art. 29 NGB).

Ons derde bezwaar is, dat de vergelijking van de nieuw-testamentische kerk met het oud-testamentische volk Israël niet opgaat. We willen dat uitleggen. In het Oude Testament vielen Israël als volk en de Kerk samen. Ook toen Israël afvallig was, was zij nog het verbondsvolk. Door gerichten heen zette de HERE zijn Kerk in een overblijfsel voort. Zo werkte de HERE naar de volheid des tijds toe: de komst van de Messias uit Israël, uit het bloed van Abraham.
In de nieuwe bedeling is er wel eenheid met de oude bedeling, maar ook voortgang. Nu is het heil niet langer beperkt tot één volk. Allen die geloven zijn kinderen van Abraham, geestelijk zaad dus. Ook de ware eredienst wordt niet langer beperkt tot één tempel en stad. De Here wil nu gediend worden in Geest en in waarheid (Joh.4:23). De Here vergadert zijn kerk uit alle volken, stammen en natiën. Maar volk (bloed) en kerk (geest) vallen daarbij niet samen. Nederland is nooit het Israël van vroeger geweest.

Verbondsgehoorzaamheid


Maar hoe zit het dan met het verbond dat God met zijn kerk heeft gesloten, dat is toch eeuwig?
Mag je je dan wel afscheiden van een kerk waarmee de Here zijn verbond heeft gesloten? Om die vraag te beantwoorden moeten we letten op Gods handelen en ons handelen in het kerkvergaderend werk. De Kerk is het werk van God in Christus. Gods Zoon, Christus, vergadert Zich een kerk (HC, zondag 21). Zijn handelen staat voorop en is beslissend. Maar zijn handelen vraagt tegelijk een antwoord: ons handelen. Wij moeten ons laten vergaderen en komen zo tot Christus’ kerk. Dat vraagt van ons gehoorzaamheid.
Met het kerkvergaderend werk is God bezig zijn verbond met zijn volk te sluiten en te bevestigen. Gods verbond is éénzijdig in zijn ontstaan (doopbeloften!), maar tweezijdig in zijn bestaan (twee partijen), met twee delen: belofte en eis. Dat wil voor de kerk zeggen: wanneer God ons zijn gemeenschap en onze onderlinge gemeenschap geeft door zijn Kerkvergadering, vraagt Hij van ons verbondsgehoorzaamheid. Wanneer wij in de kerk van onze kant het verbond verbreken door eigenwillige wegen te gaan, dwaalwegen van eigenwillige godsdienst, dan blijft het kerkinstituut waarin we samenkomen, niet automatisch Christus’ Kerk.
Dat heeft de HERE nooit beloofd. Wanneer er geen bekering volgt dan verliest dat instituut de aanspraak ware Kerk. Christus’ Kerk wordt dan elders vergaderd, namelijk daar waar het fundament van apostelen en profeten ongeschonden is. In een ander instituut, waar Christus zijn Kerk voortzet door zijn trouwe verbondskinderen daar te vergaderen (art. 28, 29 NGB). Dan houdt de kerk niet op te bestaan, maar wordt de ware Kerk voortgezet. Dan scheiden in feite degenen zich niet af van de Kerk, die het ontrouwe instituut verlaten. Maar zij die eigenwillig, en ongehoorzaam aan de Koning van de Kerk, voortgaan in hùn instituut, scheiden zich dan af van de Kerk.
Geloofsgehoorzaamheid is verbòndsgehoorzaamheid. En deze gehoorzaamheid vraagt dat men in het verbond Christus trouw blijft als het ene Hoofd van de Kerk, en niet dat men een ontrouw instituut trouw blijft.

Verplichtingen


De HHK heeft ingezien dat ze de meerderheid niet mocht volgen in de fusie tot de PKN omdat daarin onschriftuurlijke leringen en gedachten werden aanvaard als basis voor deze kerk. Zo wilde ze de meerderheid in het kwade niet volgen. Dat is een moedige en goede stap geweest, als die stap gedaan is in gehoorzaamheid aan Gods Woord en de belijdenis van de kerk. Daaraan verbindt de HHK dat zij het is die de Hervormde Kerk voortzet. En weer zeggen we: dat is op zich een goede visie. Maar wil ze daarbij nu ook echt terugkeren naar onverkorte trouwe binding aan Schrift en belijdenis, dan zal de HHK niet moeten blijven vasthouden aan het verkeerde van de Hervormde Kerk. Want juist die verkeerde kerkleer heeft bijgedragen aan de verdere deformatie die uitliep op de fusie tot PKN. Ze zal dus wanneer ze echt verder wil reformeren juist moeten breken met die verkeerde kerkleer. Bovendien verdraagt deze kerkleer zich niet met de ook door haar aanvaarde gereformeerde belijdenis.
Daarom zou de daad van het niet meegaan met de PKN een heel ander vervolg moeten krijgen. Niet de verplichting om als ‘vaderlandse kerk’ op te treden naar hen die van haar zijn vervreemd. Maar de verplichting om de weg te gaan van verbondsgehoorzaamheid, terugkeer naar de waarheid, tegenstaan van de dwaling. Door de belijdenissen van de Kerk als formulieren van enigheid, dat is van eenheid, nu werkelijk als zodanig te laten functioneren.
Als ze dat zou doen, dan zou de HHK, als voortzetting van de Hervormde Kerk, werkelijk terugkeren tot de waarachtige dienst aan de HERE. Dan zal het mogelijk zijn, nee, dan ìs het de verplichting van alle ware gelovigen om met haar de eenheid te zoeken. Zo was het toch gesteld in de akte van Afscheiding of Wederkeer?
    ,,overeenkomstig het ambt aller gelovigen art. 28 zich afscheiden van degene die niet van de Kerk zijn, en dus geen gemeenschap te willen hebben met de Nederlandse Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot de waarachtige dienst des HEREN en verklaren tevens gemeenschap te willen hebben met alle ware Gereformeerde ledematen en zich te willen verenigen met alle op Gods Woord gegronde vergadering...''

Deze verplichting geldt dus voor de kerken die de HHK mogen herkennen en erkennen als kerken die op hetzelfde fundament staan van apostelen en profeten, het fundament van Woord en belijdenis. Die herkenning en erkenning is er helaas niet m.b.t. de ‘vaderlandse kerk’ met ‘de oude fundamenten’ van vóór de fusie. Die herkenning en erkenning is er wel t.o.v. de Hervormde/Gereformeerde Kerk van 1618/1619, de kerk van de vaderen, die op haar synode van Dordrecht de trouw aan Gods Verbondswoord toonde in leer, belijdenis en kerkorde.

Schuld


De briefschrijvers brengen dus ook de afgescheiden broeders en zusters in beeld in hun brief. Het gaat hen niet alleen om de eenheid binnen de HHK maar met alle gereformeerde belijders. Daarbij wordt de HHK opgeroepen om schuldbelijdenis te doen vanwege het feit dat de Hervormde Kerk in het verleden er de oorzaak van is geworden, dat anderen zich hebben afgescheiden.
We vinden dit een belangrijk punt. Niet omdat we zelf tot deze afgescheidenen behoren. Maar omdat hiermee wordt ingezien, dat de Hervormde Kerk in het verleden heeft gedwaald. Omdat dan zondeschuld wordt erkend. De brief zegt daarvan: “Eén van de belangrijkste oorzaken daarvan is immers dat de NHK steeds verder van haar gereformeerde grondslag is afgeweken”. Dat is een te prijzen verootmoediging.
Nu willen we daar nog iets over opmerken. Niet om iets af te doen van de oprechtheid van deze oproep. Maar we willen graag in het verlengde van wat al opgemerkt is over het karakter van Hervormde kerkorde en kerkleer verder doorstoten naar de diepte. Want ten diepste gaat het hier niet om schuld van fouten en zonden tegenover mensen bedreven. Ten diepste moet het hier toch gaan om schuld die tegenover de Koning van de Kerk is bedreven. Omdat men ontrouw was en ongehoorzaam aan Jezus Christus. Door dwaling en leervrijheid toe te laten en hen die dat tegenstonden te vervolgen. Dat men zich toen ten onrechte heeft beroepen op het verbond, terwijl men ten diepste dit verbond geweld had aangedaan. Dat schrijf ik niet om de HHK naar beneden te schrijven of mijzelf beter te voelen. Maar wel om erop te wijzen dat door het belijden van de zonden bij de HERE vergeving mogelijk is. Dat er bij Hem verbondsherstel mogelijk is met terugkeer van bondelingen naar de oude paden van het verbond. Als de erkenning van de genoemde schuld, die ook door de synode van de HHK wordt aangekaart, leidt tot ware verootmoediging, dan zal terugkeer naar de waarheid, en de ware handhaving daarvan mogelijk zijn. Uiteraard onder de zegen van de HERE en door zijn kracht. Dat betekent wel dat weggedaan moet worden wat dat verbondsherstel in de weg heeft gestaan: een ongereformeerde kerkorde en een ongereformeerde kerkleer.
Maar als dat wonder gebeurt, dan zal de belijdenis van de kerk werkelijk kunnen functioneren als formulier van enigheid, en zal de waarachtige dienst aan de HERE hersteld kunnen worden!
Dan is schuld belijden aan hen die zich in het verre verleden hebben moeten afscheiden van secundaire betekenis.
Briefschrijvers en leden van de HHK: wat zal er dan reden zijn tot grote vreugde bij allen die willen leven in verbondsgehoorzaamheid naar Gods wil. In ware eenheid.

(wordt vervolgd)