Jezus, het ware Brood uit de hemel


Joh. 6:25-35a:

25 En toen zij Hem aan de overkant der zee vonden, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? 26 Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt. 27 Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt. 28 Zij zeiden dan tot Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? 29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft. 30 Zij zeiden dan tot Hem: Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij mogen zien en U geloven? Wat voor werk doet Gij? 31 Onze vaderen hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten. 32 Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; 33 want dát is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. 34 Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. 35 Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; ()

Verwachting

Onze tekst is genomen uit een zgn. leergesprek, dat de Here Jezus voerde met de schare die Hem volgde. Het was dus geen dispuut met Farizeeën en Schriftgeleerden, maar met het volk dat hongerig en dorstig was naar Zijn woorden. Toch volgde die schare Jezus vooral om Zijn tekenen en wonderen te zien.

Aanleiding voor dit gesprek was de wonderbare spijziging, waar ze zojuist getuige van waren geweest. De voeding van zon 5000 van hen met maar een 5-tal gerstebroden en 2 vissen. Dit wonder had een enorme indruk gemaakt op die mensen. Het heeft hen tot nadenken gebracht. Dit was niet alleen maar een voedingswonder, het was vooral een teken. Het wees hen ergens op. In Joh. 6:14 staat over de reactie van de mensen:

Toen dan de mensen zagen welk téken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou.

Jezus werd vergeleken met de profeet die Mozes had voorzegd in Deut. 18:15:

Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de HERE, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren.

Er was inderdaad grote achting voor Jezus ontstaan, maar ook veel verwachting. Want als iemand zulke dingen kon doen, dan zou je nog meer kunnen verwachten. Ze waren zo vol vuur over dit wonderteken, dat ze Christus eigenlijk direct koning wilde maken. Zo staat het in Joh. 6:15. Maar dat liet de Here niet toe. Hij trok zich terug. Hij bleef het initiatief nemen, Hij liet Zich ook nu niets opdringen. Hij deed alleen wat Zijn Vader hem had opgedragen.

Tekenen

Maar de schare was nog steeds aangestoken door het grote wonder dat ze hadden ervaren. Ze wilden nu toch meer weten van Jezus. Was Hij werkelijk de Messias of misschien zijn voorloper? Konden ze nog meer van zulke wondertekenen verwachten? Daarom gingen ze achter Hem aan. Toen ze erachter gekomen waren dat Hij aan de overkant van de zee was, reisden ze de volgende dag Hem per bootje achterna en vonden Hem daar.

Hun eerste vraag leek nergens over te gaan:

Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?

Maar Jezus doorziet hun diepste gedachten. Daar ziet Hij hun honger naar aardse welvaart en wonderdoenerij die Hij hen in hun ogen te bieden zou hebben. Daartoe waren ze naar Hem toegekomen. Hij antwoordde hun om aan te geven hoe Hij hen in het hart zag:

Voorwaar, voorwaar (dat is: let nu heel goed op mijn woorden), Ik zeg u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tékenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt.

Jezus laat zo weten: het gaat jullie tenslotte niet om de Messias, naar Wie Mijn tekenen en wonderen heen wijzen, de Messias die zou redden wat verloren was. Wat jullie zoeken is gewoon menselijke bevrediging. Bevrediging van jullie verlangens naar aards geluk. Brood en ander voedsel dat niet opraakt. Wat zou dat jullie een mogelijkheden geven.

Maar dan wijst de Here Jezus de schare op Zichzelf als de door God gezondene, die hun gééstelijk voedsel kan geven. De wáre spijs, die blijft tot in het eeuwige leven. Hij roept hen daarom op om in Hèm te gelóven. Maar dit willen de scharen niet zomaar aannemen.

Door de wonderbare spijziging drong de vergelijking met Mozes zich bij hen op. Mozes had toch maar gezorgd dat in de woestijn het manna uit de hemel neerdaalde. Dat was toen een groot wonder, dat zich elke dag herhaalde. Zou de Here Jezus nu ook voor zon herhaling kunnen zorgen? Ze willen echt eerst het teken zien dat deze man werkelijk Gods Zoon is:

Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij mogen zien en U geloven? Wat voor werk doet Gij? Onze vaderen hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten.

Het grote wonder van de spijziging smaakt bij hen naar meer. Als Jezus hen zo laat zien dat Hij inderdaad de Messias is, willen ze echt wel in Hem geloven.

Geestelijk brood

Jezus ziet ook bij hun Messiasverwachting in hen nog de zucht naar het aardse, de zucht naar bevrediging. Er is geen besef van zonden, geen besef van nood, geen hunkering naar het ware leven met God. Deze mensen komen niet tot Hem omdat ze Hem denken nódig te hebben. Jezus ziet nog steeds ongeloof. Toch blijft Hij hen liefdevol en geduldig onderwijzen. Hij stoot hen niet af. Hij nodigt hen uit met een grote belofte (vers 32):

Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar (let dus heel goed op), Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; want dat is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft.

Jezus wijst hen zo op de goddelijke herkomst en op de eeuwige waarde van het brood dat Hij kan geven. Meer dan Mozes kon bewerken met het stoffelijke manna. Jezus wil hen zo verder helpen in hun denken. De mensen willen wel luisteren, maar het geloof is er (nog) niet.

Het zondebesef, de bekering waar Johannes de Doper zo voor gepredikt had, werkt nog steeds niet door. Het aardse denken is bij hen nog zo machtig en overheersend. En daarom kunnen ze maar niet inzien dat de Here het niet over áárds voedsel heeft maar over gééstelijk voedsel.

Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood (vers 34).

Hun reactie verschilde niet van die van de Samaritaanse vrouw toen Jezus haar aansprak over het levende water (Joh. 4).

Maar ook nu gaat Jezus verder met zijn onderwijzing. Er komt een heel belangrijke wending in het beeld dat Hij hen voorhoudt. Jezus is maar niet alleen de Géver van wonderbrood en de Vader de schénker van brood uit de hemel. Hij zegt nu (vers 35):

Ík ben het brood des levens.

Hij Zèlf is het wonder. Hij Zèlf is het brood. Hij Zèlf is het geschenk uit de hemel. Mensen, nu moet je het toch wel weten. Dit is geen vergelijking meer met Mozes. Dit is van een heel andere orde. Mozes kon door zijn bemiddeling aards brood geven. Dat mannabrood kwam ook van de Vader in de hemel. Maar zie, zegt Jezus, Ik Zèlf ben het brood, het wáre brood. Dat kan toch alléén maar betekenen: het geestelijke brood?

Het is een spreuk om diep over na te denken.

Maar toch is er maar één oplossing. Jezus zegt zo: Ik Zelf ben dat ware brood dat door de Vader uit de hemel gegeven wordt. Mijn Vader, zegt Hij zelfs (vers 32). Daarmee zegt Hij hen toch Gods Zoon te zijn, die door Zijn Vader naar de aarde is gezonden? Gods Zoon die hen het leven wil geven. Geloven ze dat?

(wordt vervolgd)