Aldus zal gans Israël behouden worden


Dit hoofdartikel bevat een samenvatting van een lezing gehouden op de themadag van de Opleiding tot de Dienst des Woords op 19 oktober 2012. Het thema van deze dag was ‘Kerk en Israël’. Binnenkort zullen in volgende nummers ook bijdragen van andere sprekers op deze dag worden gepubliceerd.

Het vraagstuk

Het thema blijkt nog steeds uiterst actueel. Hoe kijken wij aan tegen het geloof van orthodoxe Joden? Hoe beoordelen wij de huidige staat Israël? Hebben ze nog een bevoorrechte positie of niet? Hebben de Joden nog een speciale plaats bij de evangelieverkondiging? Met name in reformatorische kring heeft men een sterke pro-Israël opvatting met een verwachting van bekering in de toekomst. Is deze visie juist?

De uitleg van Rom. 11 speelt daarbij een sleutelrol. Wij willen in dit artikel vanuit de uitleg van Rom. 11 : 11-36 antwoord geven op twee kernvragen:

1) Is er vlak voor de jongste dag een massale volks-bekering tot Christus te verwachten onder de Joden?

2) Zijn de voorrechten van Israël op de kerk overgegaan? Is hier grond voor een zgn. ‘vervangingstheorie’?

De brief aan de Romeinen is gericht aan een gemeente die merendeels afkomstig was uit de heidenen. Hoe moesten deze kerkleden staan tegenover Israël en de Joden? De Messias was wel uit de Joden, maar het merendeel van hen had toch deze Messias verworpen? Jeruzalems tempel zou als straf worden verwoest en Joodse synagogen waren tot synagoge van de satan geworden. Men kon ook in Rome de confrontatie met de daar aanwezige Joden eenvoudigweg niet ontlopen.

Vanaf hoofdstuk 9 begint in deze brief een betoog over de visie op het Joodse volk en haar toekomst; dit betoog loopt door tot en met hoofdstuk 11.

Korte inhoud van Rom. 9 - 11

In Rom. 9 start Paulus met een jammerlijke klacht. Als Jood moet hij vaststellen dat Israël Christus heeft verworpen. Het volk heeft zich steeds op zijn afstamming willen beroepen. Maar God had altijd soeverein de Zijnen verkoren, ook met betrekking tot Israël. Hij had wel Zijn onberouwelijke beloften gegeven. Maar God bedoelde daarmee nooit het totaal van alle Israëlieten te verlossen.

Israël had zich als volk wel doorlopend en massaal ongehoorzaam getoond. Nu ze ook de gekomen Christus hebben verworpen, is het heil voor de heidenen bestemd, zoals reeds toegezegd was door de profeten. Israël blijkt het toonbeeld van ongehoorzaamheid: zij hebben niet willen luisteren, niet naar God en niet naar Christus.

In hoofdstuk 11 wordt dit verder uitgewerkt. Door de inhoud van hoofdstuk 9 en 10 kan de indruk gewekt zijn dat God Zijn ongehoorzame volk nu definitief heeft verstoten. Dat God Zijn handen van Israël heeft afgetrokken, om zich nu uitsluitend tot de heidenen te wenden. Maar, zo zegt Paulus in vers 1, dat is volstrekt niet waar. Paulus is als Jood er zelf het levende bewijs van! Er is nog een overblijfsel, Rom. 11 : 6. Een overblijfsel uit genade, en door soevereine verkiezing van God.

Dan volgt vanaf Rom. 11 : 11 de passage die we nu verder bespreken. Daarbij willen we letten op drie zaken:

1) de ingezette hoofdlijn die hier doorgetrokken wordt,

2) de met die hoofdlijn samenhangende structuur die in elk vers terugkomt, en

3) het belang van een goede exegese van bepaalde tekst-woorden.

Hoofdlijn en structuur van Rom. 11 : 11-36

De hoofdlijn sluit zich heel nauw aan bij de voorgaande hoofdstukken.

De redding van heidenen is het gevolg van het ongeloof en de ongehoorzaamheid van Israël. Toch zal naar Gods beloften ook een uitverkoren deel van de Joden door de tijd heen worden behouden. Het overblijfsel dat blijft, naar Gods beloften. Daartoe zal de Here de redding van heidenen gebruiken om Joden tot jaloersheid te prikkelen. De tot geloof gekomen heidenen mogen daarbij in geen geval hoogmoedig worden t.a.v. de Joden. Want het is door Gods oude beloften ook voor de toekomst veel ‘natuurlijker’, dat Joden als verkoren geliefden worden gered, dan heidenen (zie vers 24 en 28). Alle verlossing uit straf van ongehoorzaamheid tot zaligheid van zowel Joden als heidenen moet daarom worden gezien als gevolg van Gods genadige en souvereine verkiezing. Alleen daardoor mogen zij àllen Gòds onverdiende en wonderlijke ontferming ervaren. Daarom zij alleen Gode de eer.

De structuur die op de hele passage van vers 11-36 ligt, is mijns inziens deze: 1) het ongeloof van de Joden leidt tot 2) de genadige redding van de heidenen; dat geeft prikkels van 3) jaloersheid richting de Joden; 4) die worden voor een deel alsnog tot verlossing gebracht.

5) Dit alles is het genadige en trouwe verlossingswerk van God uit diepten van ellende. Daarom mogen de heiden zich niet verheffen boven de geroepen Joden, maar zullen ze allen samen de Here vrezen en Hem prijzen om Zijn onverdiende en gadeloze ontferming (zie schema op pagina 548).

Sleutelwoorden in Rom. 11 : 11-36

Vers 16-18: eerstelingen ? deeg en wortel ? takken

In deze verzen staat het beeld van een wortel en stam van de boom met de takken. Het is het beeld van de verkiezing van Gods kerk eerst uit alleen de Joden, later ook uit heidenen.

De uitverkoren wortel hoort bij de takken zoals geheiligde eerstelingen van deeg horen bij de klomp deeg. Dit verwijst naar Num. 15 : 18-21. Bij de eerste bereiding van brood uit het nieuwe koren werd een deel van het deeg tot de priester gebracht, om het als hefoffer aan de Here te wijden en door Hem te laten heiligen. Zo werd het hele deeg heilig. Zo is het ook met de wortel van de kerkboom. Die wortel staat voor Abraham. Hij is heilig, namelijk door God bestemd voor Hem en Zijn dienst. Daarom is ook Zijn nageslacht van de belofte bestemd voor de Here.

In vers 17 wordt dan ook gesproken over de ‘sappige’ wortel, wijzend op Gods onveranderlijke beloften gekregen voor hem en zijn nageslacht. Op déze edele olijfboom met zijn sappige wortel mogen nu gelovige heidenen worden geënt als komende van een wilde olijf om te delen in Gods beloften (vers 24).

Vers 18: ‘Niet gíj draagt de wortel, maar de wortel ú’: de takken zijn de leden van het volk van God (zie ook vers 21), nageslacht van de gelovige Abraham. In de oude bedeling viel dat samen met het volk Israël. In de nieuwe bedeling zijn de takken de leden van de kerk van Christus. Voor hen zijn de beloften, en voor allen die de Here ertoe roepen zal. Alle roem is daarmee uitgesloten, ook bij de heidenen.

Vers 25a: geheimenis

Vers 25 en 26 geven de meeste problemen voor de juiste uitleg. Geheimenis betekent in de Bijbel nooit een mysterie, dat alleen voor ingewijden is en moet blijven. Maar ze spreekt van iets dat alleen door goddelijke openbaring kan worden geweten. Maar dit zal vervolgens ook verder bekendgemaakt moet worden.

Hier gaat het om een geheimenis van genade aan Joden na zoveel getoonde ongehoorzaamheid, nu ze zo massaal de Christus hebben afgewezen, waarom zelfs Jeruzalem moest worden verwoest. Vers 25 wijst ook het doel aan van deze geheimenis. ‘Want broeders, opdat gij niet eigenwijs, niet hoogmoedig zoudt zijn bij u zelf’ (vergelijk Rom. 11 : 18, 20). Paulus wilde met de geheimenis de hoogmoed van de heidenen terugdringen, opdat zij zich tegen de Joden niet zouden verheffen.

Vers 25: Gedeeltelijke verharding

Vervolgens wordt de inhoud van de hier geopenbaarde geheimenis nader aangeduid: 1) een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, 2) totdat de volheid der heidenen binnengaat en 3) aldus zal gans Israël behouden worden.

De ‘gedeeltelijke verharding van Israël’ is dus onderdeel van de geheimenis. De vraag is daarbij of de situatie van gedeeltelijke verharding eens zal overgaan in een situatie zonder verharding en dat dan ‘geheel Israël’ alsnog behouden wordt. ‘Gedeeltelijke verharding’ wordt zo gauw doorvertaald als ‘tijdelijke verharding’. We zullen straks zien dat dit niet juist is.

Eerst nog dit. De genoemde verharding moeten we niet zien als een stuk ‘onvermogen’ bij de Joden. Een onvermogen dat de Here eens zal opheffen. Nee, we zullen deze verharding moeten zien als een van Gòd komende verharding, zoals Rom. 11 : 7 en 8 aangeven. God gàf hun die tot de dag van heden. Hij verhardt degenen onder Israël die Hij niet verkiest in Zijn overblijfsel.

Vers 25: totdat

Velen verwachten op grond van vers 25 alsnog een brede bekering van Israël aan het einde van de geschiedenis. Met name omdat men het woordje ‘totdat’ verklaart alsof er eens een moment van omslag wordt bereikt. Het ‘totdat’ markeert voor hen dan een moment van zodanige verandering, dat de ‘gedeeltelijke’ verharding zal worden weggenomen en ‘gans Israël’ zich dan zonder verharding gaat bekeren en geloven.

Maar daartegen is in te brengen dat in het woord ‘totdat’ een einde wordt aangegeven. Daarin is niet per se ingesloten, dat God daarna een omslag in de verharding brengt. Nee, die gedeeltelijke verharding zal tot het moment doorgaan dat het kerkvergaderend werk onder de heidenen afgerond is. Wat er dan volgt zal toch samenvallen met de wederkomst van Christus?

Zo wordt elders dit woord in de Bijbel ook gebruikt. Bijvoorbeeld met betrekking tot de zondvloed.

Matt. 24 : 38: men at en dronk totdat Noach in de ark ging. Op dat moment veranderde men niet zijn gewoonte om te eten en drinken, maar men kwam toen aan zijn einde door de zondvloed.

Als Christus eenmaal wederkomt als een dief in de nacht, zal er niet langer gelegenheid zijn om het evangelie nog aan te nemen, zie Luk. 17 : 26-37; 2 Petr. 3 : 3-9; Openb. 16 : 15; NGB art. 37.

Tot dat moment gaat God door met de gedeeltelijke verharding van Israël en met het verzamelen van de gelovigen uit de heidenen. Dit gebeurt tegelijkertijd. Het wonder van genade zit erin dat God Israël slechts ge-deeltelijk verhardt, waarbij Hij tegelijk een gedeeltelijke verlossing bewerkt, al de tijd door, totdat Christus terugkomt.

Vers 25: volheid der heidenen

De volheid der heidenen zal gezien mogen worden als het volle door God bepaalde getal van degenen die uit alle heidenen tot het geloof zullen komen en als wilde takken zullen worden geënt op de edele olijfboom (zie vers 17-24). Bij Christus’ wederkomst zal blijken dat alle uitverkorenen zijn binnengegaan in het Koninkrijk der hemelen. Of liever ? aansluitend bij het voorafgaande ? binnengegaan in de olijfboom, nl. in de ene katholieke kerk uit Joden en heidenen, het nieuwe Israël.

Vers 26: aldus

Het woordje ‘aldus’ in de zin ‘aldus zal gans Israël behouden worden’, vraagt speciale aandacht. Het wordt 205 keer gebruikt in het Nieuwe Testament, en betekent ‘op deze manier’, en niet ‘(als-)dan’. ‘Alsdan’ luidt een nieuw begin in, een andere periode. Maar hier staat ‘op deze manier’. Dat zal zijn via een doorgaand proces van verlossing tot aan de jongste dag. Steeds zal God Joden tot verlossing brengen in de weg van het ‘jaloers’ worden op bekeerde heidenen.

Via deze bijzondere weg van de geheimenis zal God Zijn beloften aan Joden en aan heidenen vervullen. Er is geen sprake van dat in Rom. 11 : 26 God Zijn tot dan gevoerde beleid gaat veranderen, zodra het volle getal bereikt is van gelovigen onder de heidenen.

Dat klopt niet met de gang van het betoog in Romeinen, niet met de rest van de Schrift, maar ook niet met het ‘aldus’.

Vers 26: gans Israël

Voor de uitleg van het begrip ‘gans Israël’ zijn er nu maar twee mogelijkheden over. De eerste is: alle uitverkoren Israëlieten over alle eeuwen heen. Dit past bij het steeds gemaakte onderscheid Joden ? heidenen. Of: het nieuwe Israël samengesteld uit alle uitverkoren Joden en heidenen over de tijd. Deze uitleg past bij het binnengaan van de volheid der heidenen in het nieuwe Israël (vers 25), en het beeld van de edele olijf, de stam met nieuwe takken (Rom. 11; zie verder Gal. 6 : 16, Ef. 2 : 15, 19). Ik kies graag voor deze laatste uitleg.

De grote geheimenis is zo in overeenstemming met heel de boodschap van Rom. 9-11. God werkt aan het door Hem bepaalde volle getal door ongehoorzame mensen tot geloof te brengen en hen lidmaat van Zijn Kerk te maken. Daarbij zal Hij Zijn eens aan Abraham gegeven beloften vervullen op Zijn wijze. Dat er alsnog een massale bekering plaats zal hebben ná het ingaan van de heidenen is met de tekst van Rom. 11 niet te verdedigen.

Vers 30, 31: nu, thans

Ook de inhoud van vers 28-32 sluit aan bij het hele voorgaande betoog en bevestigt de interpretatie van de vorige zinnen. Met name is dit goed te zien in vers 30 en 31. Daarin staat opnieuw het element van het tot jaloersheid prikkelen van de Joden. Opmerkelijk is verder dat hier driemaal het ‘nu’ of ‘thans’ staat. Over dat ‘nu en thans’ wordt door veel commentatoren heengezien. Maar het drievoudig heden plaatst Gods ontferming over de Joden heel nadrukkelijk in de huidige tijd.

Paulus zegt daarmee: Gods ontferming is er nu, niet pas aan het einde. Met deze ontferming in het heden hebben de gelovigen in Rome te maken. Daar zullen ze rekening mee moeten houden. Ja, daarover hebben ze zich te verwonderen. De Here ziet zelfs nu al in ontferming neer ook op de Joden die hun Here Christus hadden verworpen! De geheimenis van vers 25 is nu al in werking! En deze gaat door tot aan de jongste dag, wanneer de schare die niemand tellen kan, compleet is.

Vers 32: hen allen

Rom. 11 : 32 vat het voorgaande nog eenmaal samen. God heeft allen die Hij wil redden, door hun ongehoor-zaamheid eerst gebracht in een toestand van machteloos-heid en uitzichtloosheid. Zo deed Hij dat aan hen allen, Joden en heidenen, om Zich vervolgens over hen allen te ontfermen. Om hen leven uit de doden te geven (vers 15). Zo is er niet alleen volheid van behoud uit de heidenen mogelijk, maar ook een volheid uit de Joden (vers 12). Zij allen vormen samen het volle getal.

Het einde van Gods wegen toont, hoe alomvattend Zijn raad is geweest, in Zijn straf over de zonde, in Zijn ontfermende uitredding uit de dood door alle tijden heen.

Vervangingstheorie of taak voor de kerk?

Met ons antwoord op de tweede vraag uit de inleiding kunnen we nu heel kort zijn. Want het is inmiddels duidelijk dat God in Zijn genade ook Israël blijft verkiezen in een overblijfsel dat Hij steeds voegt bij de kerk. Zo blijven ze toch geliefden om der vaderen wil (vers 28). Er blijft over de tijd heen bekering van Joden plaatsvinden, zij aan zij met allen die de Here daartoe roepen zal.

Vers 16-24 leren ons ook dat met Pinksteren Abraham als vader aller gelovigen, de sappige wortel is gebleven met wie de beloften worden gedeeld. Op hem worden heidenen geënt en Joden opnieuw geënt. Dus de christelijke kerk is voortzetting van de kerk van de oude bedeling. Voortzetting, geen vervanging. Er is één doorlopend verbond, er is ook één doorlopende verbonds-gemeenschap, de ene katholieke christelijke kerk, samengesteld uit Joden en heidenen in één lichaam. God maakt Zijn getal van gelovigen vol uit beiden, uit Joden en heidenen. Op Zijn manier waarmee Hij wegen gaat die wij niet hadden kunnen bedenken.

Dit houdt ook een aansporing in. Om niet hoogmoedig te zijn, maar de Joden juist ook in onze tijd tot jaloersheid te prikkelen.

We moeten onszelf daarom de vraag stellen: moeten we in dit alles niet een speciale taak voor onze tijd zien m.b.t. zending aan de Joden om hen tot jaloersheid te brengen?

Om zo dienstbaar te zijn aan het alles omvattende en onnaspeurlijke kerkvergaderend werk van Christus? Gods plan voor Zijn kerk moet ons met Paulus brengen tot grote verwondering en dankzegging (verzen 33-36):

O diepte van rijkdom en van kennis van God, hoe ondoor-grondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! (…)

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen:

Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.