Kerkelijke eenheid van alle gereformeerde belijders (2)


Recht gezet


In het vorige artikel maakte ik een begin met de bespreking van een oproep die binnen de Hersteld Hervormde Kerk heeft geklonken, en die onze aandacht zeker waard is.
Na de weergave van de brief mocht ik in een eerste reactie aan mijn sympathie uiting geven. Er was een blijde herkenning in de intentie: streven naar eenheid van alle ware gelovigen. Ook het feit dat er concrete stappen in de brief werden genoemd, die daaraan moeten bijdragen, stemt tot waardering. Dat laatste betreft vooral de kerkorde. Die zal, zo schrijven de briefschrijvers, zo spoedig mogelijk gezuiverd moeten worden van ‘vreemde smetten’. Ik schreef er toen bij dat deze kerkorde nog steeds dateert van 1816. Dit is echter onjuist. Hier wil ik graag rechtzetten dat deze kerkorde van de Nederlands Hervormde Kerk niet stamt uit 1816, maar uit 1951.

Het is niet de bedoeling in deze artikelen allerlei kerkelijke zaken binnen de Hersteld Hervormde Kerk die onze aandacht zouden verdienen, in detail te bespreken. Maar omdat de kerkorde van 1951 de enig echt concrete zaak is die in de genoemde brief wordt genoemd, wil ik er zo dadelijk iets over zeggen.
Maar vooraf wil ik eerst de hoop uitspreken dat de Here de Hersteld Hervormde Kerk werkelijk verdere reformatie wil schenken. Ten dienste van zijn kerkvergaderend werk en zo tot eer van zijn grote Naam.

Maar juist in dat kader is de kerkorde geen ondergeschikte zaak. Weliswaar vormen alleen Schrift en belijdenis de basis voor de kerk en kerkverband. Maar daarbij gaat het zowel om de inhoud van als aan de binding aan deze basis. Daarom moet de in dat kerkverband aanvaarde kerkorde wel overeenstemmen met Schrift en belijdenis. Zo alleen laat de kerk zien dat men ook in zaken van kerkelijk samenleven en kerkregering zich daadwerkelijk wil onderwerpen aan Schrift en belijdenis. Als in de kerkorde afwijking is van Schrift en belijdenis of als daarin ruimte is voor afwijking, dan wordt de gehoorzaamheid daaraan metterdaad ontkracht. Dan kan men zelfs geen ware kerk van Jezus Christus zijn (zie de kenmerken van de ware kerk, NGB, art. 29). Want dan verwerpt men niet alles wat in strijd is met het zuivere Woord van God. De eigenlijke basis voor de kerk is dus Schrift en belijdenis, en dáárom moet de kerkorde daarop gebaseerd zijn. De kerkorde is daarmee tegelijk een toets of Schrift en belijdenis functioneren. Daarom is de kerkorde geen ondergeschikte zaak. Ze maakt duidelijk of de kerk werkelijk gehoorzaam Schrift en belijdenis wil volgen. Daarnaast zal moeten blijken dat de kerkorde ook zelf werkelijk functioneert. Of het een document is van vroeger zonder bindende betekenis, of dat de kerk werkelijk naar haar gezonde afspraken leeft.

De Hervormde kerkorde van 1951


In 1951 nam de Nederlands Hervormde Kerk (NHK) een nieuwe kerkorde aan. Daarvoor functioneerde het reglement van 1816. In dit reglement werd deze kerk van bovenaf bestuurd. De leden van de synode werden voor het eerst door de koning benoemd. Aan deze synode werd het hoogste kerkelijke bestuur opgedragen, die het hoogste gezag heeft. Daaronder stonden de provinciale kerkbesturen en daaronder weer de classicale besturen. De kerkenraad was tenslotte het laagste college. Dit reglement is met de daarmee samenhangende deformatie mede oorzaak geworden van de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886. In 1951 komt daar verandering in: de kerkorde wordt grondig herzien, waaronder het systeem van een bestuur van boven. Dat is een keer ten goede. Wel blijft de synode als continu orgaan een te grote invloed hebben in verhouding tot de plaatselijke kerkenraden. Het is opmerkelijk dat volgens artikel 1 de NHK “bestaat uit” al de Hervormde gemeenten. Daarin is nog steeds iets van de hiërarchische structuur van één kerk met een centrale synode te zien. Art. 5 spreekt over de meerdere vergaderingen als ambtelijke vergaderingen. Als gevolg daarvan zijn ook bij de recente fusie tot de Protestantse Kerk in Nederland predikanten afgezet door de synode. Iets dat tegen het gereformeerd kerkrecht ingaat, waarin alleen de plaatselijke kerkenraden daartoe zijn bevoegd.
Maar daarnaast zijn in de kerkorde van 1951 een aantal andere verkeerde elementen binnengeslopen. Die zijn van ernstige aard. Zo werd de binding aan de belijdenisgeschriften verder losgelaten. In art. 10 van deze kerkorde staat het volgende: “de gehele kerk doet in gemeenschap met de belijdenis der vaderen (...) belijdenis van de zelfopenbaring van de Drieënige God.” Daarmee heeft de NHK zich verder overgeleverd aan de leervrijheid. De weg naar het loslaten van de strikte binding aan de belijdenis van de kerk werd ingezet met de proponentenformule van 1815 waarin het overeenkomende van Dordrecht 1618/19 werd vervangen door overeenkomstig. Hierdoor werd ruimte geschapen voor afwijkende leringen. In 1854 moest door predikanten binnen de NHK verklaard worden dat zij ‘des zins en willens zijn de geest en hoofdzaak van de leer getrouw te zullen handhaven’. In 1951 is dat dus geworden tot het mooi klinkende maar o zo vage in gemeenschap met de belijdenis der vaderen. Dat geeft een historisch verband aan met de belijdenissgeschriften van vroeger, maar kent hen zeker geen inhoudelijke rol toe als Schriftuurlijke toetssteen. Er wordt zelfs helemaal niet gesproken over de belijdenisgeschriften die de kerk nu zou hebben. Hiermee heeft men de ruimte geschapen die ook door Barth werd bepleit: voortgang in het belijden, in verbondenheid met het belijden van vroeger. Voor- en tegenstanders van een binding aan de belijdenis konden beide instemmen met deze bezwerende formule. Niet alleen critici zien hier de grote invloed van Barth doorwerken. Ook aanhangers van de leer van Barth zien hierin al de indirecte invloed van de zgn. Verklaring van Barmen 1934 (Prof. dr. A.J. Bronkhorst, Woord en Dienst 1969). Deze zelfde theologische verklaring van Barmen vormt nu zelfs een onderdeel van de belijdenisgeschriften die de PKN onlangs heeft aangenomen.
Volgens hetzelfde art. 10 van de kerkorde van 1951 moet de Kerk al wat haar “belijden” weerspreekt weren. Heel subtiel wordt hier echter geen dam opgeworpen tegen afwijking van de aangenomen geloofsbelijdenissen, maar tegen het weerspreken van “het belijden”. En in dat belijden zit ontwikkeling en voortgang in ontmoeting met de wereld. Wat de inhoud van dat vernieuwde belijden zal zijn, bepaalt de meerderheid van de kerk. Daarbij kan weerspreken van de oude belijdenisgeschriften volledig ongestraft blijven.

Apostolaat


Naast deze ruimte voor leervrijheid, bevat deze kerkorde ook een opmerkelijke accentverschuiving van de opdracht van de kerk. Zelfs voordat er in art. 10 wordt gesproken over het belijden van de kerk, spreekt art. 8 van het apostolaat als primaire taak van de kerk.
    VIII. Van het apostolaat der Kerk. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap gesteld in de wereld om Gods beloften en geboden voor alle mensen en machten te betuigen, vervult de Kerk, in de verwachting van het Koninkrijk Gods, haar apostolische opdracht in het bijzonder door haar gesprek met Israël, door het werk der zending, door de verbreiding van het Evangelie en de voortdurende arbeid aan de kerstening van het volksleven in de zin der Reformatie.
Het apostolaat staat voor een visie die de roeping van de kerk vooral ziet in haar dienstbaar zijn voor de wereld. De namen van theologen als H. Kraemer, A.A. van Ruler en J.C. Hoekendijk zijn verbonden aan een theologie waarin dit apostolaat als wezen van de kerk centraal staat. Deze leer heeft met name zijn uitwerking gekregen in het werk van de wereldraad der kerken. Maar ook in de kerkorde van 1951 heeft het apostolaat, dat iets anders is dan de apostoliciteit van de kerk, een prominente plaats gekregen, zelfs voorafgaand aan het belijden van de kerk.
Het dynamisch belijden van art. 10 is ondergeschikt gemaakt aan het dienstbetoon aan de wereld. In plaats daarvan dient de kerk uit te gaan van de apostoliciteit van de kerk die rust op het betrouwbare Woord van God, zoals dat door de apostelen als dienstknechten van Jezus Christus is overgeleverd. De achterliggende kerkvisie van het apostolaat als dienstbetoon aan de wereld heeft geleid tot het verder uithollen juist van het apostolisch fundament van de kerk, hoezeer ook de taak tot het verbreiden van het evangelie in deze wereld tot haar taken behoort (Matt. 28:19). Dat apostolische fundament dient nu in de Hersteld Hervormde Kerk weer in ere hersteld te worden.

Bij het opstellen van de kerkorde van 1951 was er uitgebreid protest binnen de Geref. Bond. Deze kerkorde werd ‘volstrekt onaanvaardbaar’ gevonden. 12 van de 14 afgevaardigden van de GB stemden tegen. In eigen kring, maar ook vanuit de Gereformeerde Kerken (zie de vele artikelen in het tijdschrift De Reformatie in de jaren 1946-1952), werd vastgesteld dat zich hier opnieuw een weg van verdere deformatie en leervrijheid opende. Toch werd ondanks deze wetenschap, die weg gegaan. Een weg die leidde tot de fusie met de Gereformeerde Kerken in Nederland (synodaal) en de Evangelisch Lutherse Kerk tot de PKN.

Zuivering


Het is daarom zeker verheugend als in de oproep juist op het onzuivere van deze kerkorde wordt gewezen, met de aansporing om deze kerkorde grondig te herzien.
Reformatie van de kerk zal echter meer moeten inhouden dan op bepaalde punten van verval en deformatie verbetering aan te brengen. Met zal naar de wortels van het verderf terug moeten gaan. Als deformatie in de kerk wordt geconstateerd zal er sprake zijn van een ontbindingsproces dat al lange tijd zijn werk heeft gedaan, en dat ook van veel grotere omvang zal zijn dan een paar besluiten of uitspraken. Bovendien heeft het vaak de harten al langere tijd beïnvloed en is men ook zelf al lange tijd daarin meegegaan om maar bij elkaar te kunnen blijven. Maar als er dan door Gods genade zo’n inkeer is, dat ingezien wordt dat herstel en zelfs afscheiding c.q. voortzetting vereist bleken, dan zal het mes ook diep in eigen vlees gezet moeten worden. Daaraan vooraf zal moeten gaan een diep en breed zelfonderzoek aan de hand van Schrift en belijdenis met betrekking tot inhoud en functioneren van kerkleer en kerkelijk leven. Dan zullen de zonden ook concreet beleden moeten worden en is terugkeer naar Gods Woord geboden. Dat kan zelfs inhouden dat men dan eeuwenlange misstanden metterdaad zal moeten opruimen.
Maar dàn is er ook werkelijke terugkeer naar Gods Woord. Radicale bekering. Daarin toont men werkelijk ware kerk van Jezus Christus te zijn. Want dan regeert Christus weer door zijn Geest en Woord. Dan wordt de waarheid gediend met een waarachtige dienst. Dan verwerpt men werkelijk alles dat strijd met het zuivere Woord van God. En dan kan er op grond daarvan ook ware eenheid zijn.

We spreken daarom de hoop uit dat het niet meegaan met de PKN voor de Hersteld Hervormde Kerk nu ook betekent, dat men in alle onderdelen werkelijk wil terugkeren naar Gods Woord. Dan zou het een echte reformatie zijn! Dan zou er een wederkeer zijn tot het ene hoofd Jezus Christus. Dan zou de ruimte voor leervrijheid moeten worden weggedaan. Dan zou er daarvoor in de plaats weer een hartelijke binding aan de gereformeerde belijdenissen moeten komen. Dat vraagt de nodige zelfverloochening. Erkenning van een verkeerde koers, van dwaalwegen die al bijna zo’n tweehonderd jaar bewandeld zijn. Dan zou het niet mogen blijven tot alleen een tekstuele aanpassing. Er moeten geen cosmetische aanpassingen worden gemaakt of formules opgesteld die verschillende groeperingen of liggingen bij elkaar moeten houden. Maar dan zou de zo noodzakelijke binding aan Gods Woord en de belijdenis van de Kerk onder de zegen van de Here, louterend mogen doorwerken. Dat geldt ook voor de inhoud en het functioneren van de kerkorde en de binding aan de belijdenisgeschriften. De kerkorde van Dordrecht 1618/1619 is een kerkorde die daarop is gebaseerd. Voluit schriftuurlijk. Door deze weer aan te nemen houdt men zich voluit aan de belijdenis en het geloof van de vaderen – de vaderen van Dordt -, in overeenstemming met Gods Woord.
Dan zou voor de Hersteld Hervormde Kerk de weg werkelijk opengaan voor de eenheid naar de eis van Christus.

Verlangen naar kerkelijke eenheid


In de oproep wordt uitgegaan van verlangen naar kerkelijke eenheid. Dat verlangen hebben de schrijvers zelf. Ook bespeuren zij die bij andere Gereformeerde belijders in andere kerkgenootschappen. En op basis van dat verlangen komen de aansporingen en dringende oproepen. Op zich is dat mooi.
Toch worden hierbij twee belangrijke zaken vergeten of minder goed verwoord.
Het eerste is dat vooraf aan de roep tot eenheid de roep tot terugkeer tot de waarheid moet gaan. Het is niet zo dat ter wille van de eenheid er maar een aantal dingen verbeterd moeten worden. Dat er ter wille van de eenheid een aantal struikelblokken moeten worden opgeruimd. Nee, eerst zal toch de verhouding tot de Heer van de Kerk weer goed moeten zijn. Eerst zal weer aan de waarheid moeten worden vastgehouden, en alles wat daarmee in strijd is worden verworpen. Dat betekent dat er een oproep tot voortgaande bekering zal moeten zijn. Daar zal toch alles mee moeten beginnen. Daar hoort ook de bovengenoemde noodzakelijke wijziging of verwerping van de kerkorde bij. Eenheid kan er alleen zijn in de waarheid. Dat is ware eenheid. Als de binding aan Gods Woord en de binding aan de geloofsbelijdenis leervrijheid toestaat, zoals nu nog steeds in de gehandhaafde kerkorde, dan is er in de eerste plaats een ernstig probleem met het handhaven van de waarheid. Dan zal eerst dat moeten worden aangepakt. En dan mag en moet vanzelf die eenheid er zijn. Dan mag en moet er ook eenheid zijn met allen die in waarheid Gods Woord willen vasthouden en de op Gods Woord gegronde belijdenis. Dan mogen die belijdenissen weer voluit functioneren als formulieren van eenheid. Als documenten die samenbinden wat werkelijk bijeenhoort.
Eigenlijk is dat dus voorwaarde voor de Hersteld Hervormde Kerk om kerk van Christus te zijn. Breken met wat onschriftuurlijk is. Niet alleen met de mond, maar met de daad van het kerkelijk samenleven.

Het tweede met betrekking tot het geuite verlangen tot kerkelijke eenheid is, dat in de brief, hoe intens hij ook gesteld is, niet wordt verwezen naar de roeping en eis van de Here Zelf tot die eenheid. Het is mooi te horen dat van verschillende zijden er een vurig verlangen bestaat, maar in de eerste plaats moet toch genoemd worden het verlangen van de Heer van de Kerk. Dat verlangen van Hem is tegelijk een opdracht. Het is zelfs zijn werk! Daar mogen en moeten wij aan meewerken. Die opdracht hebben we gemist in de brief. Dat zou gewonnen hebben aan klem.
Of beter gezegd, dan zou deze oproep de juiste klem hebben gekregen. Want het heeft alles te maken met Christus’ kerkvergaderend werk. Die is niet afhankelijk van menselijke verlangens, al kan de Here daar wel gebruik van maken. Bij reformatie van de kerk is het heel belangrijk eerst te zien: wat wil de Here? Dat kan betekenen dat je af moet zien van wat mensen willen. Het kan zelfs betekenen dat je het door jezelf gewenste contact met mensen zal moeten verbreken om de Here te volgen. Dan moet je je in je vlees snijden. De Here zal dat van ons blijven vragen. Want het gaat om Hèm en zìjn kerk.
(wordt vervolgd)