Micha 6: Oproep om met God te wandelen (2)


De ernst van de zonde

Uit Micha 6:

4 Immers heb Ik u gevoerd uit het land Egypte en uit het slavenhuis heb Ik u verlost, en Ik zond voor u heen Mozes, Aäron en Mirjam. 5 Mijn volk, gedenk toch wat Balak, de koning van Moab, beraamde en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde ? van Sittim tot Gilgal, opdat gij het volle recht des HEREN moogt erkennen.

De ernst van de zonden

Vorige week zagen we dat de HERE Zijn volk heeft opgeroepen om te getuigen tegen Hem. In de volgende verzen bewijst de HERE het tegendeel; alles pleit tegen het volk, zij staan schuldig. In de eerdere hoofdstukken van Micha blijkt dat duidelijk. Het volk bedreef afgoderij in Samaria. En op de afgodische hoogten van Juda. Ze bedenken ongerechtigheden en kwaad. Ze stelen akkers, huizen. Leiders van het volk misbruiken hun macht om er zelf rijker van te worden. Ze gaan over lijken. Er zijn valse profeten, die van Gods oordeel en toorn niets willen weten. Die valse profeten zeggen dat het allemaal vrede is. Onschuldigen worden mishandeld, kinderen worden weggenomen van hun ouders. Zij haten het goede en doen het kwade. Het land is van hun zonden onrein geworden.

Daarom geeft de HERE hen wat ze verdiend hebben: alles zal kapot gemaakt en vernietigd worden. Dat was hun loon (hoofdstuk 2).

Zo komt Gods onderwijs in volle ernst tot Zijn volk. Ze moeten zich bekeren, anders gaat het mis!

Egypte

Eigenlijk is het niet te begrijpen dat het volk zó handelt. De HERE laat zien wat Hij hen allemaal gegeven heeft (vers 4 en 5). Juist uit Gods weldaden blijkt hun grote schuld.

Het volk werd in Egypte gevangen in slavernij, ze moesten de Farao dienen en gehoorzamen. Ze waren verdrukt, mishandeld en vermoord. Er was geestelijke verleiding. Want het volk Israël ging mee in de dienst aan de afgoden van Egypte, Ezech. 20 : 7:

En Ik zei tot hen: Ieder werpe de gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd zijn; verontreinigt u niet met de afgoden van Egypte. Ik ben de HERE, uw God.

Toen heeft de HERE hen van die machtige Farao verlost met tien plagen en de uitleiding uit Egypte. De HERE was daar hun Leider en Verlosser. Hij zorgde voor hen en gaf hen de vrijheid terug om weer als volk van de HERE te leven.

Leiders

En om Zijn volk te leiden heeft de HERE leiders gegeven. Om aan het hoofd te staan en Israël voor te gaan, koers te bepalen, moeiten op te lossen, twisten tussen volksgenoten uit de weg te helpen door recht te spreken. Daarvoor gaf de HERE Mozes en Aäron.

En Mirjam staat er ook bij vermeld, naast Mozes en Aäron! Mirjam die een profetes was en een antwoordlied zong op het lied van Mozes na de doortocht door de Rode Zee. Toen zong Mirjam samen met de vrouwen en dansten ze in reidans. Deze vrouw wordt hier samen met Mozes en Aäron genoemd, omdat haar taak blijkbaar ook zo belangrijk was. Hieruit blijkt dat de lofzang tot de Here heel belangrijk is. Dat is leerzaam voor ons. Om een lied te zingen, als dankoffer aan de Here. Doen wij dat genoeg? Thuis, na het eten, of op andere tijden?

Bileam

Ook wordt Bileam genoemd. Hij moest het volk Israël vervloeken. De koning Balak bood veel geld aan Bileam, om hem hiervoor in te huren. Terwijl het volk in de woestijn gelegerd was, streed de HERE voor Zijn volk. De Here beschermde Zijn volk tegen de koning van Moab. Bileam kon het volk niet vervloeken, maar het alleen maar zegenen. Balak vroeg hem hoe dat kwam, waarom hij het volk niet vervloekte. Toen zij Bileam: alles wat de HERE zal spreken, dat zal ik doen (Num. 23 : 26). Omdat de HERE het volk had gezegend en steeds bleef zegenen. Noch Balak noch Bileam kon dat ongedaan maken.

Van Sittim tot Gilgal

Dat staat in vers 5. Sittim was de laatste plaats waar het volk Israël verbleef in de woestijn, voordat ze de rivier overstaken naar het land Kanaän. Gilgal is de eerste plek waar ze aankwamen na die overtocht. Het duidt dus op het binnengaan in het beloofde land. In alle gevaren van de woestijn en na al de zonden van het volk heeft de Here Zijn volk niet losgelaten. Hij heeft hen aanhoudend onderwezen, gestraft, geleid. Nu mochten ze het beloofde land ingaan, Gods belofte werd werkelijkheid! Van Sittim tot Gilgal: de HERE blijkt ook hier de trouwe God van het verbond.

Klemmend appel

Dan zegt Micha bij wijze van conclusie: opdat u het volle recht van de HERE kent. Dat betekent: ‘Israël, wordt wakker! Als u uw zonden en ontrouw tegenover Mijn genade en verbondstrouw zet, wie mag wie dan aanklagen!?’ Het recht van de HERE is grof geschonden. Het volk gaf de HERE niet de lof en de eer, de toewijding en de gehoorzaamheid die de HERE toekomt. Hij heeft recht op onze dankbaarheid en onze liefde en onze trouw en inzet.

Maar het volk blonk uit in zonde, zij vermoeiden de HERE met hun afgoderij en afdwalingen. Daarom is dit een klemmend appel op het volk. Micha zegt: erken Gods recht. Ken uw eigen plek, weet dat u dienstknechten van de allerhoogste God bent. Dat u in Zijn weg moet wandelen! Niet in wegen die u zelf wilt gaan.

Hierbij mogen ook wij op onszelf zien: onze zonden en tekortkomingen wijzen op de ernst van onze situatie. En als wíj zien op Gods genade, waarmee wij dag aan dag overladen worden, dan staan wij schuldig. De Here wil dat wij dit inzien, denk aan vraag en antwoord 2 van de catechismus, dat wij moeten weten: ‘hoe gróót onze zonden en ellende zijn’. Wij moeten daarom dit klemmende appel ter harte nemen: erken het recht van de HERE. Geven wij de Here alle eer en lof die Hem toekomt? Laten we ons daarom dagelijks klein maken voor de Here. En Hem smeken om hulp en bijstand door Zijn Geest en Woord, want zonder Hem kunnen wij niets doen.