Acht geven en aanvuren


En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.

(Hebr. 10 : 24)

Kijken

Op elkaar acht geven, dat is naar elkaar omzien. Letten op elkaar op een positieve manier. Met als doel elkaar aan te vuren tot de dienst van de Here. Elkaar bemoedigen en versterken. Elkaar troosten maar ook leren en vermanen.

Dat is een opdracht voor al Gods volwassen kinderen in de kerk. Een van de bestaansredenen en doelstellingen van De Bazuin is elkaar bij die opdracht te dienen en te ondersteunen.

Op elkaar acht geven … Dan ga je om je heen kijken. En dan zie je van alles. Mooie dingen. Zegeningen van de Here. Lelijke zaken, zonden. Ons eigen oude verzet tegen de Here. Soms ook middelmatige zaken: niet direct zonde te noemen maar ook niet direct opbouwend voor de broeders en zusters.

Zo is de kerk. Altijd. Het acht geven op elkaar, het aanvuren van elkaar, het zal nodig blijven tot de Jongste Dag.

Klaar?

Soms, als je om je heen kijkt in de kerk, dan lijkt het wel of er hier en daar het gevoel is dat we ‘klaar’ zijn. Soms proef je dat een beetje in de dingen die broeders en zusters zeggen. In de dingen die ze doen of nalaten.

We zijn ‘klaar’. Nou ja, klaar … In ieder geval hebben we het nu goed voor elkaar. Natuurlijk, we hebben het niet zelf gedaan. Oprecht danken we de Here. Hij gaf ons alles wat we nu hebben. Maar dat hebben we dan ook.

Normaal functionerende gemeenten. Met heel gewone kerkenraden. Een functionerend kerkverband met classes en een generale synode. Plaatselijke kerkbladen en een landelijk kerkblad. Catechisaties, mannen-, vrouwen- en gemengde verenigingen. Jeugdverenigingen. Kleine jeugdverenigingen. Schoolverenigingen en Bijbelscholen. Een Bijbelstudiebond. Een studentenvereniging. Een eigen opleiding voor predikanten. Een dominee, een emeritus-predikant en drie studenten. Ouderlingen- en diakenconferenties. Een kerkdag. Twee koren.

Net als voorheen. Zeker, alles is kleiner. Maar we hebben het. Onder de zegen van de Here mag het kerkelijk leven functioneren. Slechts acht à negen jaar na onze vrijmaking kennen we een rijk kerkelijk leven.

Klaar.

Klaar?

Niet gearriveerd

Het gevaar in de kerk is dat er een gevoel van gearriveerdheid ontstaat. ‘Gearriveerd’ betekent letterlijk ‘op de bestemming aangekomen’. Wat we wilden bereiken, ja, waar we voor hebben gewerkt en gebeden, dat hebben we nu. Gearriveerdheid heeft in zich een zekere tevredenheid. Soms een beetje trots. En ook iets van: nu hoeven we niet meer zo hard te lopen. Alleen maar zorgen dat we dit zo houden.

Een houding van gearriveerdheid zou er zelfs toe kunnen leiden dat er verder niet meer aan het kerkelijk leven wordt gebouwd. Dat de ‘bouw’ stilvalt. Dat de kerk zich gaat ontwikkelen richting Laodicea (Openbaring 3 : 14-22, leest u dat nog maar eens). Het kan leiden tot een vals gevoel van rust.

Nu, daar heb je dan, zo menen we, zo’n punt waar we acht op moeten geven. Waarin we elkaar moeten aanvuren tot liefde en goede werken. Om niet gearriveerd te raken.

Nooit af

In de Bijbel vinden we allerlei werkwoorden die betrekking hebben op het geloofsleven. Van ieder persoonlijk maar juist ook van ons allen in de gemeente samen. Bouwen, strijden, rennen, jagen, vasthouden …

Dat betekent actief bezig zijn. Het werk in Gods Koninkrijk is in deze bedeling nooit af. Pas op de Jongste Dag. In deze bedeling moeten we steeds verder zien te komen. Groeien. Groeien zoals de Bijbel ons dat zegt in Ef. 4 : 15:

‘maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.’

Ef. 4 is dat hoofdstuk dat zo prachtig spreekt over dat ene bouwwerk dat de gemeente van Christus is. Verderop, in vers 16, komen we de woorden ‘kracht oefenen’, en ‘bouwen’ weer tegen.

Christus, Hij is ons doel. De volmaakte eenheid met Hem in het nieuwe eeuwige leven, daar gaan we naartoe. Die bestemming bereiken we in dit leven nog niet. We werken er, in de kracht van Christus, door de Geest, wel naartoe. Maar we zijn er nooit klaar mee.

We blijven bezig met bouwen. Met het bestuderen van en met elkaar spreken over de blijde boodschap. Over verbond en eredienst. We blijven met elkaar streven naar betere en liefdevollere omgang met elkaar. We blijven zoeken naar meer en betere manieren om de waarheid van Gods Woord vast te houden. En die door te geven aan het volgende geslacht.

Gearriveerd? Nee. Tevreden? Nee. Niet met onze eigen prestaties tot nu toe. Dankbaar? Ja. Ja, dat wel. Zeker wel. En juist die dankbaarheid moet ons stimuleren om verder te werken in de dienst van de Here. Ieder naar vermogen.

Alles?

We kijken nog eens wat om ons heen. En dan zien we nog een reëel gevaar voor de kerk. Misschien hangt dat wel een beetje samen met dat gevaar van gearriveerd zijn. Dat is de overtuiging dat het allemaal goed is zoals het nu is. En dat er dús niet meer moet veranderen.

Vrijmaking, dat is reformatie. Terugkeer naar het oude betrouwbare Woord van God. Opnieuw gaan op de ‘oude paden’ (Jer. 6 : 16). Terugkeer naar de Bijbelse eredienst.

In de praktijk betekent dat voor ons dat alles in de kerken weer is zoals het, laten we zeggen, was in de jaren tachtig. Voordat de afval zo sterk zichtbaar werd. Buitenlandse gasten, uit gereformeerde kerken waar de afval nog niet zo doorwerkt, vertellen vaak dat ze zich bij ons zo thuis voelen. ‘Bij jullie gaat alles nog zoals het hoort.’

Ook dat is iets om de Here voor te danken.

Tegelijk ligt ook daar een valkuil. Het gevaar dat we gaan menen dat er dan ook helemaal niets meer mag veranderen in de kerk.

We gebruiken graag de liturgie van Middelburg. Dan moet dat ook zo blijven. Altijd.

We hebben een Korte Verklaring. Al vele tientallen jaren lang een goede uitleg van de Bijbel. Dan moeten we die ook gebruiken en verder niets.

Er is al heel veel strijd geweest rond de gezangen. En wees eerlijk, de meeste komen ook niet rechtstreeks uit de Bijbel. Dan moeten we ze ook maar zo weinig mogelijk zingen. Altijd.

Ja, alles moet maar zo blijven. Want het is goed.

Alles?

Behoudzucht

Het gevaar is dat we alles zo willen houden om het houden zelf. Omdat dit is wat we geleerd hebben. Wat we kennen. Dat heet behoudzucht. Met een ander woord: conservatisme.

Misschien denkt u: ja, maar dat is toch ook goed? We moeten toch in de kerk ook behouden en vasthouden? Ja. Dat is zo. We moeten vasthouden aan Gods Woord. Onwrikbaar. Ten koste van alles. Dat Woord, daar mogen we niets van af en niets aan toe doen.

Omdat in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt wel af gedaan werd en toegevoegd werd aan Gods Woord, dáárom hebben we ons vrijgemaakt. We moeten er goed om denken en goed voor waken dat we niet opnieuw dat Woord gaan loslaten.

Ja, wat gij hebt, houdt dat vast … (Openbaring 2 : 25).

Maar niet alles in ons kerkelijk leven is onmiddellijk terug te voeren op een gebod van de Here. Veel zaken hebben we samen afgesproken, naar beste overtuiging, wel in de lijn van Gods Woord, maar naar eigen overleg. Soms ook heel gewoon christelijk nuchter.

Er zijn zaken waar we met elkaar over kunnen spreken, of we ze niet wat anders zouden kunnen doen. Daarin moeten we goed onderscheiden.

Als we alles in de kerk over één kam zouden scheren, dan zouden we kunnen vervallen in behoudzucht.

Voorbeelden

We geven een voorbeeld.

Vanuit onze eigen jeugd herinneren we ons nog dat we de hele dienst zaten. Ook tijdens de slotzang. Pas later werd het gewoonte om de slotzang staande te zingen. In die tijd waren we te jong om over dat soort zaken een mening te hebben. Wel weten we dat het voor velen een serieuze zaak was. Lang niet iedereen was het ermee eens. En nu? Maken we ons daar druk over? Willen we, als gevolg van doorgaande reformatie, ook dat zitten tijdens de slotzang terug? In de meeste kerken hebben we er nooit iemand over gehoord. Hoewel, ook in een van onze gemeenten is dit kort na de vrijmaking in 2003 toch nog een punt geweest. Maar verder is het gewoon en het is aanvaard. Misschien waren de tegenstanders indertijd gevallen in de kuil van een vorm van behoudzucht?

En lijden we daar allemaal niet af en toe aan?

Een ander voorbeeld. Heel actueel.

We hebben in ons kerkboek Gezang 3 en Gezang 4. De geloofsbelijdenis. In de eredienst zingen we die gezangen zo goed als nooit. Enkele maanden geleden kwamen op de vergadering van de classis Noord-Oost deze gezangen aan de orde. Een kerkenraad vroeg advies aan de classis hoe hiermee om te gaan. Kon de kerkenraad ze wel laten zingen in de eredienst?

We kunnen soms heel snel en kort reageren op zo’n vraag. We hebben het zelf horen zeggen (en u misschien ook wel), niet op de classis maar in de kerkelijke wandelgangen: invoering van de gezongen geloofsbelijdenis? Daarvoor heb ik me niet vrijgemaakt! Dan hadden we net zo goed kunnen blijven zitten!

Recht

Zo’n reactie maakt onmiddellijk alle gesprek dood. We hoeven het er niet meer over te hebben. De zaak staat vast. Het niet zingen van Gezang 3 en 4 valt onder de reformatie van onze dienst aan de Here!

Is dat zo? Is dat ècht zo?

We menen dat zo’n reactie, hoe begrijpelijk ook, toch geen recht doet aan de vraag hoe daarmee om te gaan. Er zijn meer aspecten aan die vraag. Bijvoorbeeld het gegeven dat we als kerken in 1985 samen hebben besloten tot aanvaarding van deze gezangen. Niet ‘de vrijgemaakten’. Nee, wij. Dat waren wij. Dat was een van onze synodes. Daar zijn in Heemse in 1985 besluiten genomen die wij na onze vrijmaking niet hebben herroepen. Die besluiten zijn tot op de dag van vandaag rechtsgeldig. We hebben ons eraan gebonden. Een kerkenraad mag zo´n gezang dus gerust een keer laten zingen.

(Opmerkelijk: in de tijd van de grote Reformatie in de zestiende eeuw wilden reformatoren als Calvijn en Bucer de gezongen geloofsbelijdenis een vaste plaats geven in de eredienst … Ons Gezang 4 stamt uit die tijd).

Een ander aspect: een keer de geloofsbelijdenis zingen betekent niet meteen ‘invoering van de gezongen geloofsbelijdenis’. Dat is echt niet hetzelfde. Dan maken we het te groot. Dan doen we geen recht aan de stellers van de vraag.

En dat horen we wel te doen. Dat is christelijk: recht doen aan elkaar. Lees in dat verband maar eens Fil. 4 : 8.

Leren en leer

Een heel ander voorbeeld nog.

Velen van ons zijn gewend aan de Korte Verklaring. We gebruiken deze serie vaak als basis voor onze Bijbelstudie. En we hechten erg aan de uitleg van mannen als Ridderbos, Grosheide en Greijdanus. Delen van die uitleg zijn inmiddels wel zo’n tachtig tot negentig jaar oud! En het is bekend dat die mannen hier en daar ook beïnvloed zijn door verkeerde Kuyperiaanse leringen. Moeten we dan nieuwere en andere uitleg, bijvoorbeeld van mannen als prof.dr. J. van Bruggen, dr. P.H.R. van Houwelingen of dr. L. Floor bij voorbaat afwijzen?

Ja, ook op hun werk is hier en daar op punten best kritiek te oefenen. Maar toch … De geschiedenis staat niet stil. We leren nog steeds meer over de Bijbelse talen, over de tijd van de Bijbel, over het leven in de Bijbelse tijd.

Dooft de Geest niet uit, veracht de profetieën niet, maar toetst alles en behoudt het goede.

(1 Tess. 5 : 19-21).

En soms, heel soms … horen we zomaar opeens dat begrip ‘valse leer’. Als iemand iets naar voren brengt wat we niet zo geleerd hebben. Dat is nogal een woord. Dat betekent nogal wat. Dat is een oordeel en een veroordeling. Geven we dat oordeel altijd op grond van studie en onderzoek? Gefundeerd? Ja, als iemand heel duidelijk afwijkt van de Schrift en van de belijdenis, opzettelijk, en hij of zij weigert daar serieus over te spreken, en draagt zijn overtuiging met verve uit, ja, dan moet misschien uiteindelijk dat oordeel wel klinken. Maar zou het ook zo kunnen zijn dat we soms te snel oordelen? Dat we moeten bedenken dat een onverstandige uitspraak, een gebrek aan studie of kennis, onvoldoende inzicht of bewustwording, dat die zaken nog niet het zelfde zijn als ‘valse leer’? Of kan het ook zijn dat we er zelf misschien net een beetje naast zitten?

Moeten we soms niet wat voorzichtiger zijn met allerlei kwalificaties? En eerst eens goed gaan luisteren, en daarna samen spreken? En daarbij de mogelijkheid open houden dat de broeder of zuster wellicht toch iets goeds, iets waars te zeggen heeft, ook al is het anders? Om niet in de valkuil van de behoudzucht te vallen?

Begrip

Er zou nu een misverstand kunnen rijzen. Dat willen we graag meteen de pas afsnijden. Nee, ondergetekende is vooralsnog geen voorstander van de invoering van een gezongen geloofsbelijdenis. Nee, hij wil niets weten van vrije Bijbeluitleg. Nee, hij is geen voorstander van allerlei vernieuwingen in de kerk.

Daar gaat het ook niet om. Het gaat erom de zaken scherp te onderscheiden. En niet te snel oordelen uit te spreken. Uit gearriveerdheid of behoudzucht.

Het is soms heel moeilijk. Velen van ons hebben een ellendige tijd meegemaakt in de GKv. We ervoeren hoe de afval om zich heen greep. Vrijheid in de Bijbeluitleg, naar menselijke inzichten. Veranderingen in de liturgie alleen maar om te veranderen. We merkten hoe de eredienst steeds meer mensendienst werd i.p.v. Gods dienst.

Daar hebben we tegen gestreden. Daar hebben we verdriet van gehad. Dat heeft ons waakzaam gemaakt.

Die gevoelens van verdriet en zorg hebben hun sporen nagelaten. Als we dingen in de kerk willen veranderen moeten we ook met die gevoelens rekening houden. Voor sommige broeders en zusters kan bijv. zo’n vraag n.a.v. Gezang 3 en 4 hard aankomen. Daar moeten we begrip voor hebben.

Het is dan de kunst, nee, de roeping om met elkaar daar rustig over te spreken. Om niet direct een oordeel te geven. Om ook niet elkaars gevoelens en opvattingen te negeren. Om vervolgens het goede uit het gesprek te behouden en zo samen in het geloof verder te komen. Ongeacht wie gelijk heeft. Dan kunnen we bouwen. Dan kunnen we samen groeien naar Christus.

Ritselingen

Geef acht op elkaar. Vuur elkaar aan tot liefde en goede werken.

Af en toe menen we ook in onze kerken ritselingen te bespeuren van gearriveerdheid en van behoudzucht.

Daar moeten we niet van omvallen. Het is niet nieuw. We zijn zondige en gebrekkige mensen. Zulke valkuilen zijn van alle tijden.

Wel moeten we, als we zoiets opmerken, elkaar helpen om goed te onderscheiden.

Denkend aan het woord van Paulus aan de Filippenzen: ‘vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de

prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.’ (Fil. 3 : 14b).