Rom. 8: 18-26a
18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. 20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, (wij,) die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. 24 Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp;
want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren ...Lijden en hoop
De bovengenoemde verzen van Rom. 8 zijn geschreven voor de situatie van beproevingen en lijden in een gebroken, verdorven wereld. Het was in Rome een tijd van vervolging, verdrukking en smaad. Een tijd waarin het geloof en de hoop van de gelovigen op de proef werden gesteld. Naast verleiding door dwalingen was er ook verdrukking. Moeiten en zorgen werden de gelovigen niet bespaard in een goddeloze wereld.
In deze situatie schrijft Paulus deze brief. Hij mag de rijkdom van de rechtvaardiging door het geloof brengen. Hij mag de genade laten zien van het leven uit de Geest. En vooral in hoofdstuk 8 mag hij erop wijzen dat het geschonken geloof in de Here Jezus Christus als Verlosser mag uitlopen op de volkomen verlossing in heerlijkheid (8:17). Het eeuwige leven in volmaaktheid.
Maar op weg naar die volmaakte heerlijkheid moet eerst een tijd van lijden worden doorgemaakt. De Heilige Geest die levend maakt, is geschonken om juist ook het lijden in deze zondige, onvolmaakte, en aangetaste wereld het hoofd te kunnen bieden. Wij mogen als gelovigen door de Heilige Geest weten dat we kinderen van God zijn. Dat getuigt de Geest samen met onze geest (8:16). Daarvan verzekert Hij ons. Dat geeft ons vertrouwen en blijdschap. De Heilige Geest wil ons uit Gods Woord ook de hoop op de heerlijke toekomst helder voor ogen houden. Want door de hoop op die toekomst wordt ons geloof versterkt en worden we bemoedigd en getroost. Zo mogen we de inwoning van de Heilige Geest ervaren als een onderpand voor de heerlijkheid die komt (Ef. 1: 13, 14). Als garantie dat we straks volle gemeenschap met God mogen hebben.Heilige Geest als eerste gave
De Heilige Geest is ons als de eerste gave, als eersteling, geschonken (vers 23). Als onderpand en garantie verzekert de Heilige Geest ons temidden van moeiten en aanvechtingen van onze hoop. Zo zien we met vast vertrouwen dat heel onze tegenwoordige wereld voorbereid wordt op de grote dag, wanneer Christus door Zijn regering alles tot volheid heeft gebracht. Daar ziet nu ook de schepping naar uit. Juist in haar vergankelijkheid, sterfelijkheid zucht de schepping. Als iemand die in barensnood is (vers 22). De aftakeling, de vruchteloosheid van opgaan, blinken en verzinken, de wetteloosheid, het milieubederf, het miskennen en verachten van de Schepper in deze wereld, dat alles maakt dat de schepping zucht: zij is door de zonde van de mens onder de vloek van God gekomen. Maar door Christus mag ook de schepping weten dat er herschepping zal zijn. Zij verlangt daarom vurig naar dat moment dat er herstel is, wanneer de herschapen kinderen van God als echte zonen in het vrederijk over de schepping mogen gaat regeren.
De schepping is hier als schepsel aangeduid om aan te geven waar God naar toe werkt ook in de schepping. Het gaat van lijden naar glorie (vers 17, 18). Van verval en ontbinding naar herstel en verheerlijking. Daar zucht de hele schepping in al haar delen naar. Daar kijkt ze reikhalzend naar uit.
Nu, daar zuchten ook de ware gelovigen om. Wij, die geloven, zuchten ook bij onszelf, zegt Paulus (vers 23). Wat is ons zuchten dan? Zuchten veronderstelt nood, pijn, lijden, ellende. Wij zuchten bij onszelf, zegt Paulus. Het gaat hier om ons als de gelovigen die de Heilige Geest hebben. En wij zuchten bij onszelf, dat is: in ons innerlijk, in ons diepste binnen. Daar is een innig verlangen om uit ons huidige lijden verlost te worden. Om verlost te mogen worden van dit sterfelijke en zondige lichaam.
Het is de vurige begeerte om uit de moeiten van dit sterfelijke leven en van deze zondige wereld, over te mogen gaan naar onze eindbestemming als zonen van God. Wedergeboren mensen zien daar reikhalzend naar uit. Naar het bevrijd worden van zonde, ellende, zwakte, ziekte en dood. Om gelijkgemaakt te mogen worden aan het verheerlijkte lichaam van Christus (Fil. 3:21).
Dat zuchten mag gebeuren in zekere verwachting. In de hoop die door de Heilige Geest in ons vast gemaakt wordt.Onze zwakheid te hulp
Het zal voor alle kinderen van God mogen gaan van lijden tot verheerlijking. Dat voorzegde heil is in Christus vast en zeker. Dat mochten de christenen in Rome weten tezamen met Paulus. Dat mogen ook wij weten.
En toch kan het aardse leven zo moeilijk en zwaar worden. Lichamelijk, maar vooral geestelijk. Zodat wij zouden kunnen bezwijken onder de last ervan. Zodat we toch vastlopen in onze zwakheid. Het kan door de moeilijke situatie zijn, dat we helemaal verlamd raken en het niet lijken aan te kunnen. Dat ons zuchten dan toch weer een twijfelend zuchten wordt.
Paulus komt nu ook juist daarvoor met een bijzondere bemoediging: Er is niet alleen een zuchten van de schepping in hope, er is daarnaast ook niet alleen een zuchten van de gelovigen vanuit de hoop die in hen is, dat ingezet en gevoed wordt door de Heilige Geest in hen. Er is nog een ànder zuchten, dat zich hierbij aansluit. Paulus schrijft in vers 26:evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp.
De zwakheid die Paulus hier aanwijst is de krachteloosheid, het onvermogen waar we als zondige mensen mee behept zijn, mee omvangen zijn. Het gaat daarbij niet zozeer om de zonde zelf, maar om de zwakke conditie die de mens heeft ten gevolge van de zonde. De zwakheid waardoor hij zelf niet in staat is om te volharden in moeilijke beproevingen. Waardoor zomaar zijn geloof kan inzinken en hij niet kan stand houden tegen beproevingen en verzoekingen. Zonder hulp van God redt de mens het niet. Ook de gelovige mens niet.
Dat geldt voor elk mens. Paulus sluit zichzelf net zo goed in.
Niet zomaar iemand komt ons te hulp. Het is God Zelf, het is God, de Heilige Geest, de Geest van Christus Zelf, Die ons dan bijstaat.
De Geest doet veel aan en in ons. Hij doet ons Vader zeggen. Hij helpt ons bij het bidden tot onze Vader. Hij doet ons Gods Woord verstaan en aannemen. Hij woont in ons als gave van God en Christus, schreef Paulus in het begin van Rom. 8 en ook nog in vers 23.
Maar nu komt daar nog iets bij: De Geest komt onze zwakheid te hulp.
(wordt vervolgd)