Gods rijke genade (28)


    Rom. 8: 5-9
    5 Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. 6 Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.
    7 Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: 8 zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.
    9 Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.


Gezindheid


In vers 5 wordt gesproken over de gezindheid van de Geest die staat tegenover de gezindheid van het vlees. Wat wordt bedoel met gezindheid? We kennen dat woord uit Fil. 2: 5 waar gesproken wordt over de “gezindheid van Christus Jezus” die ook bij de gelovigen moet zijn.
    Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die Zichzelf ontledigd heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en zich heeft vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood van het kruis.

Het gaat bij die gezindheid dus maar niet over een partijschap, zoals koningsgezind zijn. Het gaat hier veel dieper en verder dan enkel onze keuze of voorkeur. Het betreft de controle over heel ons hart. Deze gezindheid betreft alle activiteit van het denken, voelen en willen. Met gezindheid wordt het innerlijk van de mens samengevat. Wanneer je bent “naar de Geest” (vers 5), je dus richt op de Geest, Hem doorgang verleent, wordt je innerlijk door Gods Geest bestuurd. Dan volg je Hem Die in je wil wonen. Wanneer de Geest het voor het zeggen heeft in je leven, dan wordt heel je hart, je verstand, je gevoel gericht door die Geest op het verbondsleven met God in Christus. Op het volgen van Christus en het dienen van Hem.
Het hebben van de gezindheid van de Geest maakt zo, dat er weer echt verbondsleven is met God in harmonie en vrede, zegt vers 6. Het ware leven in vrede met God de Vader en met je broeders en zusters.

Antithese


Op deze aarde brengt die gezindheid wel antithese, tegenstelling met zich mee.
In vers 5 is sprake van twee soorten mensen, mensen die naar het “vlees” zijn enerzijds en zij die naar de Geest zijn anderzijds.
Met “vlees” wordt hier niet bedoeld het lichamelijke zonder meer tegenover het geestelijke, maar het zondige waarin de mens is gevallen, toen de mens tegen God koos en zich van Hem afkeerde. Mensen die naar het vlees zijn, laten zich leiden door de zonde. Daardoor is hun gezindheid, hun innerlijk, hun aard, hun hart zondig en verdorven. In hun leven blijkt de liefde tot en de dienst aan God geen eerste plaats meer te hebben. Alles draait om het zondige eigen-ik. Men onderwerpt zich niet aan Gods goede wet, want men kan dat niet omdat men daarvoor de Geest van Christus nodig heeft. Daarom loopt hun leven uit op de dood. In feit is men al dood, omdat de ware gemeenschap met God ontbreekt.

Daarnaast zijn er mensen die zich mogen laten leiden door Gods Geest en zich door Hem mogen richten op de ware gemeenschap met God. Bij hen wordt de dood niet meer gevonden in hun leven. Zij mogen zich uit genade onderwerpen aan Gods goede wet. Zij mogen vruchten van dankbaarheid voortbrengen. Bij hen begint hier al de eeuwige heerlijkheid. Christus die de vrede brengt, heeft het te zeggen in hun leven.

Paulus stelt heel scherp deze twee soorten gezindheid tegenover elkaar. Er is geen ruimte voor een mengvorm. Mensen die naar het vlees leven, in wie de verdorven zondige aard het voor het zeggen houdt, zijn zelfs vijanden van God, zegt vers 7. Ze onderwerpen zich niet aan de wet, ze zijn ongehoorzaam. Het zijn kinderen van de ongehoorzaamheid. Ze kunnen geen gehoorzaamheid tonen, want de gehoorzaamheid aan Gods verbondswet ontstaat alleen door de werking en de leiding van Christus’ Geest. Daarom kunnen ze God niet welgevallig zijn. Daar loopt het op stuk. Ze zijn niet aangenaam voor God, maar wekken Zijn toorn op. Ze kunnen Gods goede wet niet volbrengen. Ze horen niet bij God.

Maar wanneer uit genade Gods Geest in je woont en werkt, dan wordt je vernieuwd. Dat is de wedergeboorte door de Geest van Christus. Die wedergeboorte maakt dat je in Christus het eeuwige leven mag ontvangen (Joh. 3: 3, 6) . Daarbij hoort ook de opstanding uit de tijdelijke dood. Vers 11 maakt dat duidelijk:
    Indien de Geest van Hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, die in u woont.

Op de jongste dag krijgt de zaligmaking door Christus haar voltooiing in de volmaaktheid van lichaam en ziel.

Vrij als zonen


De Geest van het leven, die van ons hart bezit neemt, maakt ons tot erfgenamen van die volmaakte heerlijkheid, van het eeuwige leven met God, van het leven zonder enige zonde.
Daarom is de Geest van het leven die in ons woont ook “de Geest van het zoonschap” (vs 15).
We mogen door de Geest kinderen van God zijn. We mogen Hem toebehoren, omdat Christus ons heeft gekocht en Hij ons door waar geloof inlijft. Daarom kan vers 14 verder over die gezindheid van de Geest zeggen:
    Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods.

Zonen van God willen hun Vader in alles behagen. Zonen van God hebben vertrouwelijke omgang met hun Vader. Want Vader is bereikbaar voor Zijn in Christus aangenomen zonen. Omdat Zijn eniggeboren Zoon voor hen de weg naar Hem heeft ontsloten.

Door die Geest kennen wij Hem als “Abba, Vader” (Rom. 8: 15) Zo mogen we tot Hem bidden. Dat is de echte christelijke vrijheid van de zonen van God. Het leven in afhankelijkheid van God de Vader, naar Zijn verbondswet in de gezindheid van Zijn Geest.
Daarbij hoort ook het overpeinzen van Gods wet dag en nacht.
Dan zijn er geen momenten waarin we zeggen, “hier mag ik nu eens zelf beslissen”. Hier mag ik Gods wet opzij schuiven als die wet het me het te moeilijk maakt. Denk aan de zondagsarbeid. Of aan het zevende gebod.
Dan zeggen we als Gods kinderen nooit “Hier mag ik in christelijke vrijheid dingen doen, ook als ze eigenlijk tegen Gods Woord ingaan.” Of: “het is voor mijn eigen verantwoording wat ik doe”, als we in het geheim zondige films bekijken, naar erotische sites surfen of zondige muziek over vrije liefde beluisteren. Alsof die dingen daarmee goed gepraat kunnen worden. Maar dan willen we ons echt onderwerpen aan de wil van onze Vader in de hemel. We bidden toch telkens tot God “Onze Vader, Úw wil geschiede”? Dàt zullen we dan ook in praktijk willen brengen.

En als er nu in moeilijke omstandigheden geen pasklare antwoorden in Gods Woord te vinden zijn? Dan zoeken wij toch met een geopende Bijbel en in gebed tot de Here, naar Zijn wil. Die wil willen we dan verstaan uit het geheel van de Schrift, in ootmoed opziend naar Hem, biddend om wijsheid en kracht van de Heilige Geest. Dat is leven in ware vrijheid om niet.