De afscheiding: verdeeldheid en eenheid


Aan het verhaal over de Afscheiding komt in dit laatste artikel een einde. Het was een verhaal over het werk van de Heere in de gezegende reformatie van de kerk, maar ook over de nooit aflatende pogingen van de satan om dat werk te doen mislukken.

Verdeeldheid


Het vorige artikel beschreef hoe de kerkelijke eenheid herwonnen werd door de oprichting van de Theologische School in Kampen.
Daarbij zagen wij hoe die eenheid toch weer zo breekbaar bleek te zijn, dat de eerste synodes na 1854 telkens te maken kregen met allerlei spanningen en verdeeldheden in de kleine groep van docenten.
In 1869 werd prof. T.F.de Haan met emeritaat gestuurd en hoewel ook daardoor de echte eenheid niet tot stand kwam - toch was het werk van de opleiding gezegend en dat werkte door in de kerken.
In 1880 werd de Vrije Universiteit opgericht en dat betekende concurrentie voor de Theologische School te Kampen. Bij de hereniging in 1892 was dan ook de zaak van de opleiding een heet hangijzer. En die tweespalt tussen Amsterdam en Kampen bleef doorwerken in de kerken, eigenlijk tot aan de vrijmaking van 1944 toe.

1851: de poging tot eenheid mislukt


Op de synode van 1854 kwam het tot hereniging met de afgesplitste gemeenten rond Brummelkamp.
Maar er was toen toch nog altijd een groep scheurkerken, die zich Gemeenten onder het Kruis noemden, kortweg: Kruisgemeenten. Hun officiële naam was gewoon: Gereformeerde Kerk in Nederland.
Zij wilden die naam voeren, zonder bijvoegingen, omdat zij, terecht, stelden dat door de Afscheiding geen nieuwe kerk was opgericht, maar de aloude kerk was gereformeerd.
Daarom verwierpen zij het aanbod van de overheid aan de afgescheidenen, dat zij vergunning tot het houden van kerkdiensten zouden krijgen, als zij zich bij de overheid zouden aanmelden als nieuw opgerichte kerk. Zij zouden dan ook voortaan verschoond blijven van veroordelingen door Justitie.
De kerk te Utrecht onder leiding van ds. Scholte was in 1840 de eerste kerk die daartoe overging. Maar de Kruisgezinden veroordeelden dat sterk: “voor een schotel linzenmoes hebben zij hun eerstgeboorterecht verkocht” - zo smaalden zij.
Op verschillende plaatsen scheidden broeders en zusters zich af en institueerden plaatselijke kerken, zonder dat er ook maar één predikant daarbij hen voorging. In 1844 vormden die kerken met elkaar een kerkverband onder de naam Gereformeerde Kerk in Nederland.
In de ogen van de afgescheidenen waren dat scheurkerken.
Op de synode van 1851 was een eerste poging gedaan om de eenheid te herstellen. Daarbij sprak die synode wel uit dat hun onttrekking aan de kerk onrechtmatig was geweest en ook de daaropvolgende aanstelling van leraren. Maar de synode wilde hen toch wel weer in het kerkverband opnemen en daarmee aan hun leraars achteraf een 'zending' geven.
Over de zaak van die ‘zending’ is veel te doen geweest. Dat was de vraag naar de erkenning van de ambten, maar dan zo toegespitst dat men van oordeel was dat de voorgangers in de Kruisgemeenten ten onrechte zich een ambt hadden toegeëigend. In feite hadden zij geen wettige roeping en dus ook geen wettig ambt. Dat was toen de achtergrond van de erkenning van de ambten.
Die term 'zending’ ten aanzien van predikanten werd in die tijd gebruikt om aan te duiden dat een predikant een wettige roeping nodig heeft volgens artikel 3 van de kerkorde. Daar wordt dan verder in artikel 5 uiteengezet langs welke weg die wettige roeping tot stand komt. En in artikel 9 wordt die wettige roeping geregeld voor voorgangers die afkomstig zijn uit een kerk waarmee geen kerkelijke gemeenschap wordt onderhouden.
Maar de Kruisgemeenten aanvaardden deze voorwaarden niet en stelden daartegenover hun eigen voorwaarden: de afgescheiden kerken moesten aan de overheid melden dat zij achteraf hun verzoek om erkenning introkken. Ze moesten verder hun naam van Christelijk Afgescheiden kerk opgeven en zich weer gewoon Gereformeerde Kerk noemen.
Daarop strandde die poging tot eenheid.
Opmerkelijk dat de synode wel toestond dat in een bepaald ressort (Zeeland), waar die vereniging wel was gelukt, de kerken wel samen met de Kruisgemeenten aldaar in een volledige kerkelijke eenheid mochten samenleven.


Toch ook eenheid


Het zat de afgescheidenen hoog dat de Kruisgemeenten scheurkerken waren en eigenmachtig predikanten hadden geordend. Zij waren van oordeel dat deze geen wettige roeping hadden. Daaruit vloeide voort dat zij dan ook een vraagteken zetten achter de wettigheid van de bediening van de sacramenten door deze voorgangers.
Op de synode van 1854 kwam dan ook een vraag aan de orde of de doop, door zo'n voorganger bediend, wel als wettige doop aanvaard kon worden of dat zo'n persoon opnieuw, en dan wettig, gedoopt moest worden.
De synode besloot toen dat het niet zonder meer vereist was die doop te herhalen, tenzij de ouders het zelf zouden vragen.
Het duurde nog tot de synode van 1869 voor er opnieuw over vereniging gesproken kon worden.
Ook deze synode bleef bij de overtuiging dat de Kruisgemeenten in feite scheurkerken waren en dat hun voorgangers geen wettige roeping hadden. Maar zij vroeg van hen geen schuldbelijdenis over die scheuring van 25 jaar daarvoor en eiste ook niet dat de kruisgezinde predikanten aan een onderzoek zouden worden onderworpen, alvorens als predikanten binnen het kerkverband te mogen optreden. Zij beloofde dat zij na de vereniging achteraf hun ambtsbediening zou ‘wettigen’, in het spraakgebruik van die tijd: aan hen na de vereniging alsnog een 'zending' zou geven.
Dat is dus iets anders dan wat wij vandaag verstaan onder ‘erkenning van de ambten’.
De Kruisgezinden echter bleven bij hun eis dat de synode hun kerken als wettige kerken zou erkennen en ook onvoorwaardelijk de wettige roeping van haar leraren zou erkennen.
Het kwam tenslotte uit op het compromis, dat na de vereniging wederzijds de wettigheid van de leraren en de gemeenten zou worden erkend.
Dat is het verhaal van de herwonnen eenheid en de geheel aparte situatie omtrent de erkenning van de ambten.

Nog een Afscheiding


Een heel apart verhaal is de geschiedenis van de Afgescheidenen die in 1850 en volgende jaren naar Amerika geëmigreerd zijn.
Daarover noem ik nu alleen maar dat in de kerken, die onder leiding van ds. Van Raalte en de andere afgescheiden predikanten in 1846 geïnstitueerd waren, er verdeeldheid kwam over de aansluiting van die kerken bij een bestaande Amerikaanse kerk (Dutch Reformed Church). In 1857 kwam het zover dat kerkleden en ambtsdragers zich afscheidden van de kerken van Van Raalte. Ze waren overtuigd daartoe geroepen te zijn vanwege dwalingen in de DRC.
Dat was het begin van de Christian Reformed Church in Amerika.
De synodes van de Christelijke Afgescheiden kerken stelden zich terughoudend op ten aanzien van de vraag of zij deze kerken als zusterkerken zouden erkennen. Ze waren van mening die Afscheiding niet te kunnen beoordelen.
Het heeft nog lang geduurd voor zij de CRC als zuster kerken erkenden.

Varia


Er is uiteraard nog heel wat te vertellen over de ontwikkelingen in de afgescheiden kerken. Ik hoop later nog wat te schrijven over de verhouding van Kohlbrugge tot de Afscheiding en over het Reveil in die tijd.
Nu alleen nog enkele bijzonderheden.

De blinde Juch


Een episode uit de eerste tijd van de Afscheiding: het bezoek van ds. Juch aan de koning. In die tijd was het mogelijk een audiëntie aan te vragen bij de koning. Dat heeft meermalen plaatsgevonden, wanneer afgescheidenen met de koning spraken, bijvoorbeeld om een petitie van de synode aan te bieden of er bij de koning op aan te dringen zijn ambt te bedienen en de kerk te beschermen tegen aanvallen.
In 1861 bij het jaarlijks bezoek van Koning Willem III (de vader van H.M. Koningin Wilhelmina) aan de hoofdstad was ds. J. Juch als een van de predikanten in Amsterdam ook op de audiëntie gekomen. Hij werd door de hofdignitaris binnengeleid en aan Z.M. voorgesteld met deze woorden: „Ds. Juch, maar Zijn Eerwaarde is blind”. Niet weinig was onze gemoedelijke Koning verrast over dit bezoek. Maar wat gebeurde?
„Sire, zei de dominee, Sire, ik wenste wel, dat ik vandaag kon zien".
„Waarom?" vroeg Z.M. nu.
„Dan kon ik Neerlands Koning eens goed opnemen en kon ik hem later in de hemel zoeken, waar ik hem toch niet gaarne zou missen”.
Daarna prees hij de Koning de Heere Jezus aan als de enige Naam onder de ganse hemel tot zaligheid gegeven.
Met betraande ogen reikte de Koning hem de hand, zeggende: „Dominee, ik ben nog nimmer zo vrijmoedig vermaand als door u". En zó bijzonder was Koning Willem III met het optreden van de Amsterdamse leraar ingenomen, dat deze op kosten van Z.M. twee maanden in Brussel mocht doorbrengen, om zich onder behandeling te stellen van een bekwame oogspecialist aldaar. Maar het baatte niet. Het licht was uit de ogen.

Efraïmkoeken


Die spotnaam gebruikte Brummelkamp toen hij schreef over de verwachting in die tijd als zou er een nieuwe en grote Afscheiding uit de Hervormde Kerk komen. Moest men dan maar niet alvast gaan samenwerken met de verontrusten in die kerk?
Daarop antwoordde Brummelkamp, hoewel hij wel bereid was tot die samenwerking, dat hij er toch aan vasthield dat een compromis met de verontrusten verkeerd was. Zij werden geroepen tot Afscheiding. Daarom wees hij hun gedachte af om maar in de Hervormde Kerk te blijven om op die wijze binnen die kerk te trachten de reformatie te bewerken. Hij stelde aan die verontrusten de indringende vraag: mogen wij kwaad doen, opdat het goede eruit voortkome? Ontrouw zijn, omdat ze uit een uitnemend doel voor ogen hebben: "een gouden vogel zien vliegen die wij nog altijd hopen te vangen"? En hij noemde die verontrusten, die nog altijd maar binnen de Hervormde Kerk gemeenschap oefenden met de dwaalleraars Efraïmkoeken .
Die naam wordt in de Bijbel gebruikt voor Israël: Efraïm is een koek die niet omgekeerd is, Hosea 7:8. Aan de ene kant verbrand, aan de andere kant niet gaar. Wij zouden zeggen: halfbakken. 'Een onnozele duif, zonder verstand’, zo noemt de Heere hen.
Over die halfslachtigheid van de verontrusten is in die tijd veel geschreven, dat ook voor vandaag van waarde is tegenover degenen die wel verontrust zijn, maar tegelijk alsmaar roepen: we moeten ons niet afscheiden!
Efraïmkoeken!

Grafsteen


Dit is iets voor de Dalfsenaren. Op het oude kerkhof bevindt zich het graf van Janna van der Werf. Zij was dienstbode bij de familie Ridderinkhof, die toen op het buiten Hofwijk woonde. Zij was ook lid van de afgescheiden gemeente. In dat grote huis werden in die tijd kerkdiensten gehouden, waar ook ds. Van Raalte, toen predikant te Ommen, wel voorging. Mevrouw van Raalte kwam dan met haar man mee en hielp Janna dan na afloop van de kerkdienst met het bedienen van de kerkgangers. Door Hofwijk klonken dan de psalmen.
Veel later is ds. van Raalte samen met zijn vrouw nog eens overgekomen uit Amerika en zij troffen Janna toen nog aan in Kampen bij de familie Gunnink en haalden herinneringen op uit die eerste moeilijke, maar toch ook zo gezegende tijd van de Afscheiding.