Gods rijke genade (20)


    Hebr. 6: 18
    opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt.


Tot Hem de toevlucht nemen


Wanneer Paulus de absolute garantie van de gegeven beloften heeft aangeduid op basis van de onveranderlijkheid van Gods, wijst hij ook op het doel van die garantie. Dat is de versterking van de hoop op de vervulling van de beloften.

Daarvoor is dan wel nodig dat je de Here vertrouwt, dat je je op Hem verlaat, dat je de toevlucht tot Hem neemt. Dat houdt in: dat je een waar geloof hebt, waarin je niet alleen alles voor betrouwbaar houdt wat God in zijn Woord heeft geopenbaard. Het is niet alleen een stellig weten. Het is ook tegelijk een vast vertrouwen dat God jouw God wil zijn, dat Hij je genade bewijst door je zonden te vergeven en je eeuwig heil wil geven. Alleen op grond van Christus’ verdienste (HC, Zondag 7).
De toevlucht nemen duidt erop dat er gevaar of benauwdheid herkend wordt en dat deze ontvlucht wordt. De Here is een toevlucht in gevaren. Het echte gevaar waar het vooral om gaat, is het verliezen van je geloof. Het opgeven van de hoop, het kwijtraken van Gods beloften, het verbreken van Gods verbond en zo het komen in de macht van satan, waardoor je onder Gods toorn komt te liggen.
Daarom mogen wij en zullen wij steeds de toevlucht nemen tot God om staande te kunnen blijven in aanvechtingen en strijd. De Here houdt ons vast, Hij voedt ons met Zijn Woord, Hij sterkt ons met Zijn Geest.

Vers 18 zegt: opdat ... wij, die tot Hem de toevlucht genomen hebben.. Dat wil dus zeggen dat wat hier straks volgt alleen geldt, wanneer wij een vast vertrouwen op God hebben, wij onze welvaart en zaligheid bij Christus zoeken, en wij werkelijk bij het bloed van Christus schuilen. Dan zullen de beloften voor ons mogen gelden. Dan zullen we de schatten van Christus mogen verwachten. Dan zal de Here ook onze hoop vast maken.

Krachtige aansporing


Als de Here ons bewaart voor gevaren, als Hij ons sterkt voor de strijd, dan spoort Hij ons ook aan om te strijden en om in deze wereld Zijn beloften vast te houden. Met de genadegave komt ook de opgave. Hij heeft ons Zijn eed geschonken en zo garantie gegeven dat Zijn beloften vast en zeker zijn en bij waar geloof ook vervuld zullen worden.
Ja, de Here geeft Zijn beloften, maar Hij wil nu ook geloofsgehoorzaamheid zien om in die weg Zijn beloften tot vervulling te brengen. Dat is hier de aansporing. Geloofgehoorzaamheid, geloofsvertrouwen.
Nee, het begint niet bij ons, alsof wij door onze geloofsvolharding zelf het beloofde zouden verkrijgen.
Het is de Here die zowel de belofte geeft, als de kracht om de belofte vast te houden en het geduld om te volharden, en om zo het beloofde te mogen ontvangen.
Paulus omschrijft in Fil. 3: 12-14 m.b.t. het mogen komen tot de opstanding uit de doden:
    Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door Christus Jezus gegrepen ben.
    Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb,
    maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.

Paulus zegt dus in Fil. 3: Ik ben eerst door Christus gegrepen, en zó jaag ik naar de beloften of ik ze ook grijpen mocht.

Ook Petrus zegt dat die aansporing voortkomt uit de roeping en verkiezing van God:
    Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen, 2 Petr. 10, 11

Het is dus geen eigen werk, het is God die zowel het willen als het werken in u werkt (Fil. 2: 13). Zó zul je dan met vreze en beven je behoudenis bewerken (Fil 2: 12).

Om de hoop te grijpen


Hoop is iets dat je niet ziet. In Rom. 8 spreekt Paulus over de vervulling van het zoonschap, wanneer de heerlijkheid aanbreekt op de jongste dag en daarvan stelt hij dan:
    Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding, Rom. 8: 24, 25.

Ook de Hebreeënschrijver schrijft over deze zelfde hoop als een zaak die je niet ziet. Je zult God moeten vertrouwen, Zijn eed aannemen, je aan Zijn beloften vastklampen. Dan zul je mogen bereiken wat je nu nog niet ziet, maar wat vóór je ligt: de eeuwige heerlijkheid straks.
Voor iedereen op aarde is de eeuwige zaligheid door de Here nog weggelegd als een schat. Hij ligt er, maar je ziet hem niet. Door de hoop te grijpen, dat is vast houden aan wat beloofd is, voor zeker houden wat klaar ligt. De hoop duidt hier dus op de gehoopte zaak zelf: de zaligheid, de heerlijkheid, de bruiloft van het Lam, het eeuwige leven in volmaakte heerlijkheid. Door dit alles te blijven geloven, er vurig naar te verlangen, en de vervulling ervan voor zeker te houden, zul je het mogen bereiken!

Ja, ook daarbij zul je steeds weer je toevlucht dienen te nemen tot Christus.
Die hoop zal aangevochten worden. Zo was dat bij de Hebreeën. Maar juist door daarbij het vertrouwen op de Here God en onze Heiland te blijven stellen, worden we door God krachtig aangespoord en kunnen we volharden tot het einde toe.
Daarvoor is gebed nodig. Gebed om de Heilige Geest:
    De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des heiligen Geestes, Rom. 15:13.

Daarvoor is ook ijver nodig: met een open Bijbel leven uit het geloof. Ter wille van het geloof in en de hoop op Christus je kruis op je nemen en Zijn smaad dragen (Hebr. 13: 13). En daarbij de wapenrusting Gods aantrekken (Ef. 6: 10-20).
Levend in vreemdelingschap waarbij je weet dat je hier geen blijvende stad hebt, maar dat je zoekt de toekomstige (Hebr. 13:14).
    Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe, Hebr. 6:11)

Toelichting bij "Gods rijke genade” (20)

Er is door een broeder gewezen op een zin in de één na laatste alinea van Uit de Schriften van De Bazuin nr. 15, pag. 184. Het betreft: "Voor iedereen op aarde is de eeuwige zaligheid door de Here nog weggelegd als een schat." Dit zou volgens hem wijzen op alverzoening. Inderdaad zou je dit los van de context wel zo kunnen opvatten. Nu was er op dezelfde bladzijde al gewezen op de verkiezing van God (met verwijzing naar 2 Petr. 10, 11), en was het absoluut de bedoeling niet om met de aangehaalde zin alverzoening te bepleiten, die wij juist als dwaalleer steeds moeten afwijzen. Met deze zin was bedoeld om aan te geven dat niemand op aarde de zaligheid al als vervulde belofte in zijn bezit heeft. En dat een ieder die in Christus gelooft, en als uitverkorene het eeuwig leven mag hebben, dit straks bij de bruiloft van het Lam ook in heerlijkheid zal mogen ervaren. Als hoop die nu nog niet gezien wordt.
SdM