En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; en laat hij die wil, het water des levens nemen, voor niets.
Openbaring 22: 17
Dit is de laatste Schriftoverdenking over het boek Openbaring.
Het eindigt met het ja en amen van Gods volk. Immers, de Heere Jezus Christus zegt Ja, Ik kom spoedig. En dan antwoordt de gemeente: Amen. Ja, kom, Heere Jezus!
De roep om de komst van Christus komt vanuit de hemel tot ons. Het is de Heilige Geest Die daar om bidt.
Maar we horen ook over kerk in de hemel, namelijk de zielen onder het altaar, dat zij met luide stem roepen om de komst van Christus om te oordelen de levenden en de doden. De kerk boven en de kerk beneden zijn toch samen één? We zijn toch samen met allen die ons zijn voorgegaan verenigd in dit uitzien naar en dat roepen om de komst van Christus?
Het is een gebod, dat ervan uitgaat dat het vanzelfsprekend is. Elke bruid ziet toch verlangend uit naar de bruiloft - zij heeft haar bruidsjapon al gekocht en aangepast (19:7)? Wij hebben toch Christus lief, al zien wij Hem niet? We zien er toch naar uit om Hem te mogen ontmoeten en te mogen wandelen in het stralende licht van het Jeruzalem dat Boven is!
Maar ach, wat smart - dit het dwaalziek hart doet ons steeds vrezen. Er is zoveel dat ons aftrekt van dat vanzelfsprekende uitzien naar de bruiloft van het Lam. Wat kunnen wij vastzitten in ons leven hier op aarde en ons verbeelden al thuis te zijn, terwijl we in feite in den vreemde wonen, ver van ons huis bij de Heere.
En daar komt nog bij dat op ons bidden vuur op aarde wordt geworpen (Openb.8) en dat door ons getuigende de antithese toeneemt.
Want ons roepen om Zijn komst is niet beperkt tot bidden in de binnenkamer. We moeten zèggen: kom. Dat moet ons getuigenis zijn in ons spreken en in onze levenopenbaring.
Hoe kunnen wij dat in ons gewone dagelijkse leven?
Het is de Geest die de bruid brengt tot dit adventsgebed. Hij is het toch Die in ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen!
Dat bidden en getuigen is dus het werk van de Heere Zelf. Maar Hij zegt er meteen bij: die wil, moet van het water des levens drinken.
Die wil – wij moeten willen. Maar ook dat komt van Hem Die door Zijn Geest onze wil beweegt. Hij immers is het Die in ons werkt zowel het willen als het werken.
Die oproep aan de dorstige om te drinken van het water des levens komt uit Jes. 55: 1, 2:O, alle dorstigen, kom tot de wateren,
en u die geen geld hebt, kom,
koop en eet, ja, kom, koop zonder geld,
zonder prijs, wijn en melk.
Waarom weegt u geld af voor wat geen brood is,
en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan?
Wie dorst heeft, dat is wie geleerd heeft dat niets kan verzadigen dan alleen het water dat leven geeft, zodat wij nooit meer zullen dorsten, ja dat in ons wordt tot een fontein van water!.
En met nadruk herhaalt Christus Zijn woorden die Hij door Jesaja liet spreken tot het volk in de ballingschap: het water dat ze anders moesten kopen van de waterverkopers wordt nu gratis uitgedeeld. En het enige wat van een mens wordt verwacht is dat hij om dat water gaat vragen.
Wij verdienen het niet, het is ook niet zo dat het water afgemeten wordt naargelang onze goede werken, die als een soort betaling zouden moeten dienen. Het is van het begin tot het einde alleen genade.
Ook al onze werken voor de Heere, ons trouw zijn in de roeping van Hem, het brengen van het offer van ons leven voor Hem, - ook dat is uitsluitend genade. Dat maakt ons klein en tegelijk legt het onder onze voeten de vaste grond van ons behoud.
Christus komt op het verlangend roepen van Zijn bruid, ook al is aan de heiligen in de hemel gezegd dat zij nog moeten wachten. Stil maar, wacht maar, zegt de Heere, het duurt niet lang hoor. Het is maar een korte tijd (6: 11).
Daar komt dan nog het grote wonder bij dat de komst van Christus door het gebed van de bruid wordt verhaast. De Heere heeft door Petrus laten optekenen, dat wij de dag van Christus bespoedigen (2 Petr. 3: 13).
Nee, nu niet denken: het staat toch al vast, ons gebed kan daarin toch geen enkele verandering aanbrengen. We geloven wat de Heere zegt. Hij wil ons bidden en ons getuigen gebruiken om de weg te bereiden voor de komst van onze Heere Jezus Christus.
En op die wijze mogen wij wandelen met God, net als Henoch, die profeteerde tegen de goddelozen van zijn tijd, dat God zou komen met Zijn tienduizenden heiligen om gericht te oefenen over al hun goddeloze daden (Jud.: 15).
Hij is komende, de Bruidegom - gaat uit Hem tegemoet! En laten uw lampen brandende zijn - de feestverlichting tot eer van de Bruidegom. Laat dat licht schijnen voor de mensen door uw goede werken, zegt de Heiland.
Hij komt: Die zichzelf noemt de alpha en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.
Hij was er bij het begin, toen de mens onderkoning van de Heere mocht zijn en de aarde mocht vervullen en cultiveren en onderwerpen.
Hij is het einde - als de glorie van de eeuwen en ook al die goede werken, die God had voorbereid in Christus en waarin Zijn heiligen hebben gewandeld, binnengebracht worden in Zijn stad.
Laat ons dan ook steeds hopen, bidden, waken,
En ons versterken in ons Hoofd
Hij zal wederkomen, onze Hemelvorst.
Hij stort uit de hoge
Stromen op het droge.
Redding aan wie dorst.