Eén Geest, één vast vertrouwen: samen bouwen! (2, slot)


In dit tweede artikel vervolgen we onze bespreking over het sámenleven en samen léven in liefde en vertrouwen binnen de gemeenschap der heiligen. Ons uitgangspunt is net als in het vorige artikel Jozua 22. In dit artikel willen we kijken naar de afwikkeling van die verwikkeling. We gaan zien wat wij daarvan kunnen leren voor onze omgang en eenheid in de gemeenschap der heiligen. Verder buigen we ons over wat de Schrift zegt over liefde, vertrouwen en herstel van geschonden vertrouwen en eenheid. Ook spreken we over de vrucht en gezindheid van de Heilige Geest die ons samen doet bouwen. Samen bouwen en leven tot eer en welbehagen van onze God.

Stilte...


Na de onterechte beschuldiging en veroordeling van het deputaatschap waarmee we het vorige artikel afsloten, valt er een stilte... De stilte voor de storm(loop) van de militia christi van de broeders-van-hetzelfde-huis? De stilte waarin onhoorbaar de luide frustratie vanwege de vermeende ontrouw en het pijnlijke leed om de beschuldigingen door de aderen kolkt van de broeders die van hetzelfde bloed zijn. De stilte van de bezinning om tot tien te tellen. Zal het heilzame of heilloze stilte zijn? Stilte tot het moment dat de bazuin die met een luide toon doorbreekt en het tweede artikel verschijnt. Is het een strijdkreet of een vredegroet? Hoe reageren de overjordaanse stammen nu? Met een vredegroet! Ze komen met een liefdevol en broederlijk antwoord – vgl. Spr. 15:1. Je kunt het antwoord lezen in Jozua 22:21-29. Ze roepen de Here tot getuige aan. Hij kent de harten. Hij is trouw in zegen en vloek. Hij zal de waarheid nimmer krenken. De overjordaanse stammen spreken daarom in tegenwoordigheid van de Here uit hoe de vork in de steel zit. Wat de feitelijke toedracht is. Als je je zo op de Here beroept, moet je wel goed weten wat je doet! Alle leugen en onoprechtheid zal Hij straffen! Het komt er op aan dat de overjordaanse stammen – en wij vandaag ook – recht tegenover de Here staan. Aan Hem moeten we rekenschap afleggen, vgl. Hebr. 4:12-13. Dán staan we ook recht tegenover onze broeders en zusters. Dan kunnen we ons verantwoorden tegenover iedereen die ons onterecht beschuldigt en wantrouwt. Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?, Rom. 8:31-35.

Ontwikkeling in de verwikkeling


Vanuit deze instelling geven de overjordaanse stammen aan hun broeders rekenschap van hun daden. Ze vertellen de feitelijke toedracht. Ze leggen hun bedoelingen en motieven uit, vers 24-28. Het altaar was niet om eigenwillig de Here te gaan dienen met een eigen eredienst. Nee, het altaar moest dienen als getuige tussen de stammen uit Kanaän en de overjordaanse stammen. Het altaar, dat een kopie was van het officiële altaar in Silo, moest getuigen en bewijzen dat de overjordaanse stammen tot hetzelfde volk van de Here behoorden en deel hadden aan dezelfde dienst der verzoening op het altaar in Silo. Het namaak-altaar was dus geen teken van ontrouw en verbreken van de eenheid, maar omgekeerd! Het was een getuige van de éénheid van het volk van God. Van eenheid in dienst aan de Here rondom het brandofferaltaar. Het namaak-altaar was een herinnering hieraan. Een eenheidsmonument dat getuigde van trouw aan de Here. Het liet zien dat zij zich één wisten met de rest van het volk in geloof (=vertrouwen), hoop en liefde.
Na deze uiteenzetting van de overjordaanse broeders wordt in vers 29 de beschuldiging, veroordeling en het wantrouwen krachtig afgewezen. De andere stammen aanvaarden in vertrouwen en grote blijdschap deze verklaring van de feiten. Het tegendeel van wantrouwen is gebleken. De feiten brachten de waarheid aan het licht. Hoor en wederhoor leidde tot een éénstemmig koor! (van meerdere stemmen), vgl. 1 Cor. 1:10.

Hun eenheidsaltaar tóen


Alles weer koek en ei! Men vond elkaar weer ondanks het wantrouwen. Ja, de vrede en eenheid werd hersteld. Hoe kon dat nu? Uit deze geschiedenis blijkt heel duidelijk dat dit kon, omdat beide groepen trouw wilden zijn. In plaats van afvallig zijn en zondigen, ijverden beide groepen om trouw en zuiver te blijven in de dienst aan de Here. Er blijkt dezelfde gezindheid onder het volk te zijn. Ze hadden goede intenties. Beide groepen wilden trouw blijven aan de altaardienst. De dienst der verzoening die rondom dat altaar plaatsvond in Silo. Die dienst wilden ze zuiver houden naar de eis van de Here, zoals Hij die door Mozes aan het volk had gegeven. Beide partijen begrepen dat die dienst aan de Here rondom het altaar het centrale en bindende punt was. Men wist dat echte eenheid, liefde en trouw ontstond en begon bij de éne dienst der verzoening bij dat altaar. Echte eenheid, trouw en liefde kan niet wegvallen waar echte oprechte trouw aan en liefde tot de Here en zijn dienst is. Want die liefde en trouw overwinnen het wantrouwen van mensen. Omdat de trouwe liefde tot de Here en zijn woord bindend is bóven menselijke oordelen, interpretaties en onderbuik gevoelens. Daarom wilden, ja moesten de stammen uit Kanaän ook van harte de verklaring van de overjordaanse stammen aanvaarden. De les hieruit is: waar éénheid in dezelfde ware liefde tot God is, resulteert dit en moet dit resulteren in vertrouwen en eenheid onder elkaar. Dat kan en mag niet anders. Want wie zegt dat hij God liefheeft, maar zijn broeder haat, is een leugenaar. Wie God liefheeft moet de broeder liefhebben (1 Joh. 4:20-21). In die liefde ligt de aanvaarding van en het vertrouwen in die broeder opgesloten, vgl. 1 Cor. 13:7 en 13. En de toets voor die liefde is de waarheid, zoals de Here die in de Schriften heeft opgeschreven voor ons! (vgl. Rom. 15:4; 2 Tim. 3:15-17; 1 Petr. 1:3-12).

Ons eenheidsaltaar nú


Moeten wij elkaar dan ook rondom een altaar vinden en vasthouden? Moeten wij om onze trouw te tonen aan elkaar altaren en monumenten bouwen? Moet de kerk in Groningen ook een namaak-altaar bouwen om de broeders in Berkel te laten zien dat de Groningers ‘goed gereformeerd’ zijn en dezelfde God dienen? Of Emmen zo aan Mariënberg? Nee. Dat màg zelfs niet meer. Wij leven vandaag niet meer bij de scháduw van de verzoening door Christus, maar bij de wérkelijkheid waarheen dat altaar tóen verwees. Dat lezen we in Hebr. 13:10: “Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten.” Christus is ons altaar. Een geestelijk altaar. Hij heeft zichzelf geofferd als een smetteloos offer, Hebr. 9:14. Hij was hogepriester, offer en altaar samen (Matth. 23:19, Hebr. 9:28; Hebr. 4:14). Zijn offer reinigt ons van onze zonden, verzoent ons met God om de levende God te dienen. Christus sticht en onderhoudt door zijn verzoenend offer ook de gemeenschap der heiligen. Wij mogen – aldus Hebr. 13:10 wél eten. Dat betekent gemeenschap rondom Christus’ lichaam en bloed. Gemeenschap niet meer rondom de schaduw, maar rondom en op grond van de werkelijkheid: de dienst der verzoening door Christus’ lichaam en bloed. Daarom is deze gemeenschap ook gebonden aan Christus. Daarom spreken we ook van eenheid in Christus. Vrede en verdraagzaamheid in Christus. En van waarheid in Christus. Al die woorden die voor ‘in’ staan, worden bepaald en genormeerd door Christus. Dus buiten Hem is er geen ware eenheid en ook geen waarheid. Geen echte vrede en verdraagzaamheid. Omdat we het dan invullen naar menselijke maatstaven. Daarom is waarheid zo belangrijk. Christus is de waarheid (Joh. 14:6). Daarom kunnen we voor al die woorden die voor ‘in’ staan zetten: ware... Bijv.: ware eenheid en ware kerk. Christus wil dat wij Hem dienen zoals Hij dat wil. Dat we zíjn gemeenschap der heiligen laten bepalen door zijn wil. Dat betekent dat we naar zijn Woord luisteren. Want in dat Woord komt Christus naar ons toe. Hij heeft het voor ons laten opschrijven. (vgl. Joh. 17:17). Christus geeft zich op die wijze en in zijn Woord te kennen. Daarom is dat Woord ook de norm en richtsnoer voor ons (kerkelijk)leven. Ook in zaken van vertrouwen en wantrouwen. Van het toetsen van feiten. Daarom is het zo belangrijk dat we Hem in waarheid liefhebben en dat ook in de praktijk brengen. Dat doen we door ons onvoorwaardelijk te buigen onder het juk van Christus. Ook door meningen, oordelen en ons wantrouwen te toetsen aan Gods Woord. We moeten niets liever willen dan de Here dienen naar de eis van zijn Woord. Daar moeten we op uit zijn, omdat daaruit onze liefde tot God en zo ook tot onze naaste blijkt. Zo is Christus voor onze ambtsdienst het eenheidsaltaar. Daar ontspringen de bronnen van het nieuwe leven. Dat werkt Christus door zijn Heilige Geest in de kinderen die God Hem heeft gegeven: dat zijn wij, vgl. Hebr. 2:10-13.

Eén Geest, één vast vertrouwen, samen bouwen


Hoe krijgen we nu een gemeenschap der heiligen waar liefde, vrede, vertrouwen en eenheid is? Hoe kunnen we sámen bouwen aan Gods kerk? Dat kan alleen als we geloven dat de kerk, de gemeenschap der heiligen het werk van Christus is, zondag 21 H.C., Art. 27 NGB. Christus vergadert, beschermt en onderhoudt zijn kerk door zijn Geest, die zich daarbij bedient van het Woord. Bij de opbouw van de kerk moeten we denken aan getalsmatige groei én aan geloofsgroei. Om dit laatste gaat het nu vooral. In de gemeenschap der heiligen hebben we allen deel aan Christus’ schatten en gaven. Die moeten we gewillig en met vreugde tot nut en zaligheid van de andere leden gebruiken. Om zo de gemeenschap op te bouwen en zo medearbeiders van God te zijn. Dat doen we echter niet vanzelf. Daarvoor is de werking van de Heilige Geest nodig. Het doopsformulier zegt dat de Geest ons toe-eigent wat we in Christus hebben: de vergeving van onze zonden en de vernieuwing van ons leven. Hij vernieuwt onze wil, maakt ons levend, goed, gewillig en gehoorzaam. Hij brengt onze wil zover dat we vruchten van goede werken gaan voortbrengen (D.L. 3/4, art. 11). Hij maakt ons dus tot nieuwe mensen. De kerk is immers de nieuwe mensheid van God! Het ware geloof doet ons leven in een nieuw leven en werkt iets uit. Het werkt door de liefde, Gal. 5:6 (art. 24 NGB). Het zet de mens aan tot het doen van goede werken. Het dienen van elkaar door de liefde in onderling dienstbetoon (Ef. 4:12-16, Gal. 5:13-14). We kunnen daarom zeggen dat de gemeenschap der heiligen bepaald en gevormd wordt als gemeenschap en als heilig door de liefde tot God en de naaste (Matth. 22:37-40, Rom. 13:9, Jak. 2:8). Deze liefde is de vrucht van de Geest en is fundamenteel. Ze draagt en beheerst alle verhoudingen, vgl. 1 Cor. 13. Het is een lévensrichting: wie liefheeft, zal ook geloven (vertrouwen) en hopen. De liefde openbaart zich in woorden en daden. Het bepaalt het karakter er van en geeft er kleur en richting aan. Daarom is de liefde meer dan geloven en hopen. Als je die ene ware liefde tot God en de naaste niet hebt, dan heb je niets aan alle gaven (1 Cor. 13:1-3). Je dient God en de naaste er dan niet mee. De gemeenschap der heiligen wordt er niet door gebouwd, omdat je de schatten en gaven uiteindelijk niet inzet tot nut van de andere leden. Wanneer er in de kerk sprake is van wantrouwen en vormen van haat en onverdraagzaamheid jegens elkaar, dan functioneert de gemeenschap der heiligen niet meer en stagneert de bouw van Christus’ kerk – er is geen groei in liefde meer. Dat komt omdat de liefde niet samen kan gaan met wantrouwen, onvrede en onwaarheden in de vorm van verkeerde oordelen en beschuldigingen. Het kan niet anders: de liefde, als werking van één Geest in ons allen, werkt in ons allen één vast vertrouwen en hoop uit en doet ons zo samen bouwen! Is onze liefde anders wel echt en geestelijk?

Welgevallig offer


De Here heeft ons uitverkoren om Hem te dienen als zijn eigendom. Om God weer alle eer te brengen die Hem toekomt. Om Hem het offer van onze dankbaarheid te brengen en voor Hem welgevallig te leven. Daartoe moeten we in de gemeenschap der heiligen met elkaar in liefde en vertrouwen leven als nieuwe mensheid, die in Christus herschapen is naar Gods beeld. We moeten weer volkomen op God gericht zijn. Hem in alles willen behagen en mee willen bouwen aan de komst van zijn rijk en de heiliging van zijn naam. Petrus roept ons op om ons als levende stenen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis. Om een heilig priesterschap te vormen voor het brengen van geestelijke offers, die voor God welgevallig zijn door Christus Jezus, 1 Petr. 2:5. We moeten dankbaar zijn en God vereren op een Hem welbehaaglijke wijze, Hebr. 12:28. Dat kan alleen op grond van en dankzij het offer van Christus en door de vernieuwing door zijn Geest. Zo kunnen we voor God een welgevallig offer zijn door Hem het offer van ons leven te geven. In woorden en daden. Met mond en hart, zoals Ps. 19:15 zo mooi zegt:
    Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o HERE, mijn rots en mijn verlosser.
Dan is ons (samen)leven tot een getuigenis, een eenheidsmonument van ons eenheidsaltaar Jezus Christus. Dan verschijnen er overal waar wij zijn levende getuigenissen. In Groningen en Berkel. In Emmen en Bergentheim. In Zwolle en Olterterp. Ja, overal waar de Here zijn kerk vergadert en zijn kinderen doet leven tot dankbaarheid!

    Zo spreekt de Heer: al wie in dankbaarheid
    aan Mij het offer van zijn leven wijdt,
    houdt Mij in eer en heeft mijn wil verstaan.
    Hij baant de weg, waarlangs mijn heil kan gaan.
    Hij zal het zien, hij zal het zelf ervaren;
    Ik zal mijn vrede aan hem openbaren.
    (Ps. 50:11 ber.)